Cleveringa, prof. mr. R. P.

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Prof. Rudolph Pabus Cleveringa (1894 – 1980) was in 1940 decaan van de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Leidse universiteit. Sinds 1927 was hij hoogleraar handelsrecht en burgerlijk procesrecht. Daarnaast was hij expert op het gebied van zeerecht. Eind november 1940 kreeg de universiteit te maken met een grootscheepse antisemitische maatregel: het ontslag van alle Joden in overheidsdienst. Die maatregel trof 17 medewerk(st)ers van de universiteit, variërend van (leerling-)verpleegsters van het Academisch Ziekenhuis tot enkele hoogleraren en docenten. De bekendste van hen was prof. mr. E.E.M. Meijers, hoogleraar burgerlijk recht. In academische kringen werd overlegd en nagedacht hoe men op deze maatregel zou reageren. Prof. Benjamin Telders bood aan om op de eerste dag dat Meijers niet meer mocht doceren een toespraak tot zijn studenten te houden, maar Cleveringa nam zijn verantwoordelijkheid als decaan. Op 26 november hield hij in het Groot Auditorium een toespraak tot de studenten, die daar normaal gesproken college van Meijers zouden hebben. Zijn woorden en de hele situatie maakten grote indruk op de studenten, die na afloop bleven napraten op het Rapenburg. Cleveringa hield vooral een lofzang op Meijers (bij wie hij in 1919 was gepromoveerd), maar kwam tegen het einde tot de kern van de kwestie: ‘Volgens art. 43 van het Landoorlogreglement is de bezetter gehouden de landswetten te eerbiedigen ‘sauf empêchement absolu’. Wij kunnen het niet anders zien dan dat er niet de minste verhindering voor onze bezetter bestaat Meijers te laten waar hij was. Dit impliceert, dat de wegdringing van zijn plaats op de wijze, waarvan ik U mededeling heb gedaan, en de soortgelijke maatregelen, die anderen hebben getroffen (ik denk onder hen in de eerste plaats aan onze vriend en ambtgenoot David) door ons slechts als onrecht kunnen worden gevoeld.’ De gehele tekst kwam via prof. J. van Bemmelen in handen van de student rechten André Koch, die de tekst vermenigvuldigde en verspreidde.

Cleveringa werd vrij snel gearresteerd en bleef tot de zomer van 1941 gevangen. In januari 1944 werd hij opnieuw opgepakt, nu in verband met de aanslag op de directeur van het Leidse arbeidsbureau op 3 januari 1944 en over gebracht naar het gijzelaarskamp Vught. Nadat hij op 22 juli 1944 was vrijgelaten, werd hij opgenomen in het College van Vertrouwensmannen, dat  tot taak had om vanaf de bevrijding tot de terugkeer van de regering in Nederland als haar vertegenwoordiger op te treden en zo te voorkomen dat er tijdelijk een gezagsvacuüm zou ontstaan. Het stond in direct contact met de regering in Londen, maar speelde zowel tijdens als na de oorlog nauwelijks een rol van betekenis.

In 1970, dus nog tijdens zijn leven, werd de Cleveringa-leerstoel ingesteld met als leeropdracht ‘vraagstukken op het gebied van recht, vrijheid en verantwoordelijkheid’. De zittende Cleveringa-hoogleraar houdt jaarlijks op 26 november een lezing in het Academiegebouw in Leiden. Ook worden er in veel andere plaatsen lezingen gehouden.