Dam, Gonda van

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Gonda van Dam werd op donderdag 8 november 1883 in Leiden geboren. Zij was de dochter van de koopman Levie van Dam en Elisabeth Beuth, ‘zonder beroep’. Levie en Elisabeth kregen vijf kinderen: Eva Lina, Rudolph, een zusje Gonda dat slechts 61 dagen oud werd, Gonda zelf en Dorothea, die een maand voor haar vierde verjaardag overleed. Het gezin was welgesteld. Gonda’s grootvader van moeders kant, Raphael Marcus Beuth‏‎, was voorzanger van de Leidse synagoge en een zeer gerespecteerd man. Hij was de oprichter van de Matrassenfabriek aan de Kaiserstraat 23-31 op de plek waar zich nu de mensa bevindt. In augustus 1900 vestigde het gezin van Dam zich op de Breestraat 148.

Van 1901 tot 1905 studeerde Gonda piano aan het Amsterdams Conservatorium. In juli 1905 was ze even in Leiden terug om in oktober weer te vertrekken naar Berlijn. Daar zette ze haar studie voort bij Gottfried Galston en Ferruccio Busoni. Berlijn was voor de Eerste Wereldoorlog een belangrijk cultureel centrum in Europa. In die tijd was het zeer uitzonderlijk dat een vrouw een dergelijke muziekopleiding volgde in het buitenland. Op 22 september 1906 keerde ze vanuit Schönberg terug naar Leiden.

In januari 1909 verhuisde Gonda naar Rotterdam, waar ze op verschillende adressen heeft gewoond, onder andere bij haar broer Rudolph en diens vrouw Julia Cahen. Op de Rotterdamse woningkaarten staat ‘pianiste’ of ‘pianolerares’ achter ‘beroep:’. Ook aan de Leidse school voor Toonkunst gaf Gonda pianoles. Ze heeft minstens één beroemd geworden leerling les gegeven: de (latere) musicoloog Karel Philippus Bernet Kempers, de grondlegger van de muziekwetenschap in Nederland.

Gonda bouwde een carrière op als gevierd concertpianiste: van 1916 tot 1925 trad ze op in het Amsterdamse Concertgebouw, in Diligentia in Den Haag en in de Leidse Stadsgehoorzaal. Ze speelde met het Concertgebouworkest, het Residentieorkest en het Utrechts Stedelijk Orkest. Ze oogstte successen als soliste, als begeleidster bij solozang, als lid van een trio met cello en viool en beheerste een zeer uiteenlopend repertoire, waaronder dat van eigentijdse componisten.

In 1925 trad Gonda toe tot de kloosterorde van de Franciscanessen van Mariadal aan de Molenstraat in Roosendaal. De woningkaart uit het stadsarchief vermeldt als Gonda’s kerkgenootschap ‘RK’ en als beroep ‘religieuze’. Met haar intrede zette Gonda tijdelijk een punt achter haar openbare muziekpraktijk. Uit haar kloostertijd is maar één uitzondering bekend: ze speelde op een ‘Paedagogisch concert’ in Leiden, dat kennelijk paste binnen het kader van de op onderwijs gerichte congregatie. Na haar uittrede in 1935 vestigde Gonda zich op de Van Zuijlen van Nijeveltstraat in Wassenaar. Tijdens de bezettingsjaren woonde ze in Leiden.

Dat Gonda rooms-katholiek was beschermde haar niet tegen de Jodenvervolging: op zondag 2 augustus 1942 werd een groot aantal Rooms-Katholieke joden, onder wie Gonda, opgepakt en gevangen gezet in kamp Amersfoort. De arrestatiegolf was een vergelding voor kerkelijke ongehoorzaamheid. Op 11 juli 1942 had het Interkerkelijk Overleg namelijk een telegram aan de Rijskcommissaris verzonden met een oproep om geen uitvoering te geven aan het voornemen de Joden uit Nederland weg te voeren. De oproep maakte deel uit van de Herdelijke Brief die op 26 juli 1942 tijdens de zondagdienst in Rooms-Katholieke en Gereformeerde kerken werd voorgelezen. Ze negeerden daarmee de dringende wens van de Rijkscommissaris om dat niet te doen. De meeste van de die dag aangehouden Rooms-Katholieke Joden werden naar Auschwitz weggevoerd, maar Gonda niet: de volgende dag werd ze – mogelijk door tussenkomst van de dirigent Willem Mengelberg – vrijgelaten.

In 1943 stond Gonda officieel ingeschreven op het adres Rijnsburgerweg 144, destijds het pension van Leendert Rietveld en Aaltje Kamperman die enige tijd Joodse onderduikers verborgen. Op dat adres woonde ook de huisarts Antoinette de Vries die actief was in het verzet: ze bracht met enige regelmaat persoonsbewijzen en distributiebescheiden naar onderduikers. Leendert Rietveld en Aaltje Kamperman kregen na de oorlog een Yad Vashem onderscheiding voor hun hulp aan joodse onderduikers en hun verzetswerk.

Op 20 maart 1943 kwam de naam van Gonda voor op een lijst van 51 niet op hun Leidse huisadres aangetroffen Joden. Met andere woorden, zij was ondergedoken, net als haar broer Rudolph en zijn vrouw Julia die beiden de oorlog wel overleefden.

Op dinsdag 13 april 1943 werd Gonda ’s avonds opgepakt in sanatorium Rhijngeest. Op het terrein van Rhijngeest en Endegeest bevonden zich Joodse onderduikers en enkele Joodse patiënten. Het is onduidelijk of Gonda daar op dat moment behandeld werd of ondergedoken zat. Op donderdag 22 april 1943 werd Gonda op transport gezet naar kamp Westerbork.

In het transportregister van Westerbork staat Gonda niet vermeld onder de ‘D’ of de ‘V’ van ‘Van Dam’. Maar er is na de ‘Z’ nog een gedeelte waar Gonda van Dam wel in vermeld staat, namelijk dat van de ‘Haeftlingen’ (gevangenen). Ze werd dus onder een aparte categorie ingeschreven. Op haar kaart van de Joodse Cartotheek staat ‘barak 66’, één van de strafbarakken.

Op dinsdag 27 april 1943 werd Gonda gedeporteerd naar Sobibór, waar ze na aankomst werd vergast. Haar sterfdatum is vrijdag 30 april 1943.

———————————————————————————

Op woensdag 11 januari 2023 werd door de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden voor Gonda een Stolperstein geplaatst bij haar laatste vrijwillig bewoonde adres: Rijnsburgerweg 144

Een verslag van deze dag is te lezen op de website van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden . Daarop staan ook foto’s en de teksten die bij de steenleggingen werden uitgesproken.

Deze tekst is (deels) gebaseerd op informatie van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden, die toestemming verleende voor de tekstbewerking.

Bronnen: Babs van der Schoot (Werkgroep Stolpersteine Leiden), Marijke Smit-van Dam (achternicht van Gonda), Alphons Siebelt, Peter van der Geer (bewoner Rijnsburgerweg 56).

Tekst aangevuld op 23 maart 2023.