Één ei is geen ei

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Pasen en eieren horen bij elkaar. Dat was voor de oorlog ook al zo. In Christelijke kringen betekende Pasen allereerst de viering van de wederopstanding van Christus uit de dood. Maar praktisch gezien kwam er ook een einde van de veertigdaagse vastentijd, die zes weken eerder met Aswoensdag was begonnen. Eieren eten was een soort afsluiting van die periode van kerkelijke bezinning. Eindelijk mocht men weer alles eten zonder beperkingen, voor zover dat in de oorlogsjaren mogelijk was. Laten we niet vergeten dat het voor een fors deel van de bevolking vóór de oorlog ook niet bepaald een vetpot was geweest.

Distributie van eieren
Eieren gingen eind 1940 op de bon. Het had veel te maken met de verminderde aanvoer van kippenvoer waardoor grote pluimveehouders niet zoveel eieren konden produceren als ze graag zouden willen. Er was nog geen sprake van een algemeen tekort. De distributie was vooral een maatregel tegen hamsteren en zwarte handel. Opkopers konden kunstmatig schaarste creëren om daar profijt van te trekken. Na de invoering van de distributie kon iedereen tenminste een minimum van een bepaald product aanschaffen. Bij eieren moet men natuurlijk wel opletten want ze zijn maar beperkt houdbaar tenzij ze worden geconserveerd, bijvoorbeeld in waterglas. Tegenwoordig wordt waterglas (natriumsilicaat) gebruikt voor het waterdicht of vochtvast maken van muren, vloeren, beton, lijm, kit of karton. Ook aardewerk kan er mee worden behandeld.

Een bon voor één ei
Voor de gewone burger werd er door de distributiedienst af en toe een distributiebon aangewezen voor één ei per persoon. Zieken en jeugdigen tot en met 20 jaar konden iets vaker eieren kopen op speciale bonnen. Hoe ging het in de oorlogsjaren met de Paaseieren?

Pasen - de distributie van één ei per persoonPasen 13 en 14 april 1941
Het Departement van Landbouw en Visserij nam een maatregel met het oog op de komende Paasdagen. In de week voor Pasen werden er twee bonnen aangewezen voor eieren. Deze bonnen mochten echter niet worden gebruikt in restaurants e.d. Voor de duidelijkheid: wanneer je in een restaurant ging eten en iets bestelde met een ingrediënt dat op de bon was, met name vlees en boter, moest je daarvoor een bon inleveren.

Pasen 5 en 6 april 1942
De distributie van eieren ging gewoon door, maar het was nog toegestaan om buiten de distributie om eieren te (ver)kopen. Vóór Pasen 1942 mocht je nog eieren zonder bon (ver)kopen, namelijk eieren zonder een stempeltje van de geregistreerde producenten. Wel werd er een maximumprijs vastgesteld. Formeel was dat dus geen zwarte handel, maar wie het ei voor een te hoge prijs verkocht kon een bekeuring van de Centrale Controledienst krijgen terzake van prijsopdrijving.
De aanvoer van eieren werd zo veel mogelijk veiliggesteld door alle houders van pluimvee te verplichten een bepaald aantal eieren per dier in te leveren. Wie daar niet aan voldeed mocht geen pluimvee meer houden.

Pasen 25 en 26 april 1943
De regeling van 1943 was beperkter dan die van een jaar eerder. Eieren kopen zonder bon was er niet meer bij. De distibutieregeling ging als volgt.
In de week van 12 tot en met 17 april 1943 kon men per persoon de “bon 540 Algemeen” inleveren bij de winkelier. Dat was dus een bonnetje met het nummer 540 van de kaart algemeen. De klant kreeg een ontvangstbewijs voor zijn bestelling.
Opgelet! Er waren ook andere bonnen voor eieren voor speciale gevallen, zoals zieken en jongeren, maar die moesten apart worden verwerkt.
De winkelier moest de ingeleverde bonnen zelf opplakken op speciale vellen, die hij moest inleveren bij de grossier. Die leverde dan de eieren en bracht de opplakvellen naar het distributiekantoor. Dan kreeg de grossier een toewijzing waarmee hij nieuwe eieren kon aanschaffen bij een door of namens het bedrijfschap voor pluimvee en eieren aangewezen “verzamelaar”. Dat was een inleveradres waar de pluimveehouders (van kippen of eenden) een vastgesteld aantal eieren moesten afleveren. Dat aantal was afhankelijk van het aantal op 7 en 8 februari 1943 bij de pluimveehouder aanwezige geregistreerde dieren. De regeling was nog iets gedetailleerder dan hier wordt weergegeven. Wie dat wil weten moet er maar het Leidsch Dagblad van 9 maart 1943 en van 10 april 1943 op naslaan.
De klanten van de detaillist konden hun ei komen kopen tot en met 15 mei. Jongeren onder de 21 jaar hadden geluk: zij konden nog een tweede bon voor een extra ei inleveren.

Pasen 9 en 10 april 1944
Misschien dat er ergens nog iets te vinden is over de distributie van eieren maar het het lijkt er sterk op dat in 1944 via de distributie alleen eieren voor zieken en jongeren beschikbaar kwamen. Verder moest men voor een extra ei naar de boer of de zwarthandelaar.

Pasen 1 en 2 april 1945
De Hongerwinter was vrijwel op zijn dieptepunt. Bijna 52.000 inwoners aten dagelijks een bordje stamppot, erwtensoep of ‘vriesprak’ van de gaarkeukens. De calorische waarde lag onder de 400 kcal per portie en daalde vrijwel dagelijks. Het zal wel duidelijk zijn dat er tijdens deze Paasdagen alleen eieren konden worden gegeten wanneer die zelf bij een bereidwillige boer of op de zwarte markt waren aangeschaft.