Jodenvervolging in Leiden en Oegstgeest

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

De jodenvervolging is in sinds de jaren zestig van de vorige eeuw het centrale thema van de Tweede Wereldoorlog. De nadruk ligt daarbij op de Holocaust, de georganiseerde massamoord.  Hoewel Holocaust vaak als synoniem wordt gebruikt voor de jodenvervolging, zijn het toch twee verschillende onderwerpen. De jodenvervolging omvat veel meer. Regelmatig verschijnen er nieuwe publicaties, herinneringen, documentaires en speelfilms over jodenvervolging en Holocaust. Veel daarvan is in de verhalende sfeer gericht op het grote publiek. Wetenschappelijk werk is wat minder in trek. Het feit, dat 70% van de Joden in Nederland de oorlog niet heeft overleefd en dat Nederland daarmee ongunstig afsteekt ten opzichte van de ons omringende landen, blijft steeds weer punt van discussie. Daarbij wordt in Nederland met grote regelmaat de morele vraag gesteld of het de niet-Joodse bevolking veel kon schelen, wat er met de Joden gebeurde. En of men eigenlijk wel wist wat het lot van de gedeporteerde Joden was. Over het gedrag van de Joden zelf wordt wat minder geschreven, maar is zeker zo interessant. Bij de jodenvervolging waren veel meer mensen betrokken dan bij de Holocaust: niet alleen slachtoffers, maar ook daders, medestanders, helpers en toeschouwers. Toeschouwer waren de meeste mensen: men zag het wel gebeuren, maar had er verder geen enkel aandeel in. Wat er ook wordt geschreven of gezegd, de emoties lopen steeds weer hoog op.
De website4045.nl poogt een overzicht te geven van het lot van de Joodse inwoners van Leiden en Oegstgeest in al zijn facetten door feiten en verhalen bijeen te brengen.

In een grote stad als Leiden, met een niet al te grote en ook niet al te kleine joodse gemeenschap, was de hele jodenvervolging in de oorlogsjaren vanaf het begin duidelijk waarneembaar en dus in beginsel bekend. Maar veel eerder al, vanaf 1933, toen de vervolging in Duitsland virulent werd, kon men het hele proces in dat land (en in enkele andere landen) nauwkeurig volgen via de drie lokale dagbladen. Voor zover valt na te gaan maakte de Kristallnacht (van 9 op 10 november 1938) grote indruk, maar de golf van ontzetting en sympathie ebde snel weer weg; de toenemende politieke spanningen gingen het nieuws domineren. Hierover gaat een apart artikel over joodse vluchtelingen. De jodenvervolging in Leiden tijdens de bezetting doorliep vanzelfsprekend dezelfde fasen als in de rest van Nederland: registratie, isolatie, deportatie. De website Leiden4045 probeert te laten zien, hoe de jodenvervolging op plaatselijk niveau heeft uitpakt. Het voert te ver om alle anti-joodse maatregelen hier te noemen, laat staan te bespreken. Voor een algemeen chronologisch overzicht kan men verschillende websites raadplegen, zoals die van het Verzetsmuseum in Amsterdam, van Herinneringscentrum Westerbork of de website go2war2.nl. Op de tijdlijn van Leiden4045 staan veel datums die met de jodenvervolging in Leiden te maken hebben.

Antisemitisme
Antisemitisme was er zeker onder de Leidse bevolking, net als sympathie voor de nationaalsocialistische partijen. Al in 1936 blijkt er een antisemitische vernieling te zijn geweest van een winkel in de Haarlemmerstraat. Na de capitulatie werd gepoogd de Leidse synagoge in brand te steken. Het bleef bij een poging door ingrijpen van de politie. De betrokkene werd gearresteerd en veroordeeld. Dat gebeurde toen nog. Als eerste anti-Joodse maatregel in Nederland geldt het verbod, ingaande 1 juli 1940, voor Joden om lid te zijn van de Luchtbeschermingsdienst. Vermoedelijk werd er in Leiden niemand door getroffen. Dat lag heel anders met een maatregel, die niet voor Joden met de Nederlandse nationaliteit bedoeld was. Deze maatregel ontbreekt vaak in de algemene overzichten. De reden daarvoor zal wel zijn, dat de maatregel alleen voor de kustgebieden van kracht was. Leiden en Oegstgeest vielen daar net onder. Begin september werd namelijk een verblijfsverbod opgelegd aan Duitse en stateloze Joden om in de kuststreek, waartoe Leiden werd gerekend, te verblijven. Dat had als consequentie, dat zij hals over kop, vóór 9 september, moesten verhuizen. Ongeveer zeventig mensen moesten om die reden Leiden verlaten. De mensen om wie het ging, wisten waarschijnlijk wel dat zij aan die maatregel gebonden waren en konden vermoeden wat hun boven het hoofd hing, wanneer zij er geen gevolg aan zouden geven. De uit Duitsland, Polen of Tsjecho-Slowakije afkomstige Joden hadden het geweld van de Nazi’s meestal aan den lijve ondervonden en waren precies om die reden gevlucht. Nederlandse Joden ondervonden over het algemeen nog geen problemen, maar er waren uitzonderingen. Enkele Joden werden met zachte, doch zeer dwingende hand verplicht hun functie in een bedrijf neer te leggen. Daarvoor in de plaats kwamen Duitsers of Duitsgezinde Nederlanders. Of Nederlanders die het niets kon schelen. De bioscoopeigenaren Van Kleeff en Ortje bijvoorbeeld, Levisson, de directeur van de Rotogravure en Leman, directeur van Batteljee en Terpstra verloren zo hun functie of bedrijf. Begin oktober lag nog niet vast wie er joods was, maar daar kwam spoedig verandering in. Eerstens door de verplichte ariërverklaring voor personen in overheidsdienst (begin oktober) en tweedens door de verplichte aanmelding van alle personen ‘van geheel of gedeeltelijk joodschen bloede’ begin januari 1941. Door deze laatste maatregel verkreeg de bezetter een nauwkeurig overzicht van hun slachtoffers. Het kort daarop ingevoerde persoonsbewijs maakte de stigmatisatie voor iedereen kenbaar vanwege de twee zwarte letters J die er op waren gestempeld. Een jaar later mochten Joden niet meer op straat komen zonder de gele ster op hun kleding.

Maatregelen
De ariërverklaring werd al heel snel gebruikt voor een harde maatregel. Alle niet-ariërs (plus degenen die de verklaring niet hadden ingeleverd) zouden uit overheidsdienst worden ontslagen. Het betekende het einde van de loopbaan van het joods personeel van de universiteit en van hen, die in dienst waren van de gemeente Leiden en van de in Leiden gevestigde overheidsinstanties. De aanzegging, dat men uit de overheidsfunctie werd ontheven (het formele ontslag volgde pas later) kregen de betrokkenen op 26 november schriftelijk thuisbezorgd. Het leidde tot de bekende studentenonrust op het Rapenburg, gevolgd door de sluiting van de universiteit. In de maanden die volgden, werden de Joden steeds verder geïsoleerd en moesten zij hun bezittingen afstaan. Een aantal winkels viel in handen van collaborateurs uit Leiden zelf. Waren deze profiteurs nu medestanders of moeten ze tot de daders worden gerekend?
In augustus 1941 kregen alle schoolbesturen of schoolhoofden een brief van de gemeente Leiden om een opgave te verstrekken van de namen van de Joodse leerlingen. Deze mochten in september niet meer naar de gewone school, maar moesten naar aparte joodse scholen. De meeste Leidse scholen stuurden de gevraagde gegevens in. Enkele scholen weigerden de opgave te verstrekken en enkele scholen reageerden niet eens. De weigeraars waren scholen van christelijke huize. Zij waren principieel tegen de uitsluiting van het ontvangen van christelijk onderwijs. De joodse kinderen konden gebruik maken van een joodse lagere school, de overige kinderen moesten naar een school in Den Haag of thuisblijven. De isolatie van de joden werd verder doorgevoerd met de invoering van de gele ster. Sterdragers mochten steeds minder op straat komen, niet meer gebruik maken van het openbaar vervoer, niet meer fietsen (die moesten ze inleveren) niet meer in parken enzovoort.
De registratie, isolatie en beroving van de Joden was voldoende gevorderd toen in 1942 de Holocaust in eigenlijke zin een aanvang nam met het oproepen om zich te melden voor een werkkamp in Nederland of om zich te melden voor de ‘arbeidsinzet’ in het Oosten. Een aantal Leidse Joden kreeg zo’n oproep en werd daardoor geconfronteerd met een uiterst moeilijke keuze: gaan of blijven. In 1943 werden er op verschillende datums mensen van huis opgehaald totdat op 17 maart 1943 de laatste Leidse Joden werden opgepakt en het Joods weeshuis werd ontruimd.
In de stad bleef een klein aantal Joden over, met toestemming van de bezetter. Het waren de Joden die met een niet-Joods partner waren gehuwd, iets meer dan 25. Hun leven was vol risico’s. Een kleine misstap en ze konden worden opgepakt en, als “strafgeval”, worden gedeporteerd. Dat lot trof verschillende Leidse gemengd gehuwden. Sommigen doken onder, wat op zichzelf al een strafbaar feit was.

Onderduiken
De Leidse bevolking was zich, zoals iedereen die zijn ogen er niet voor sloot, bij het begin van de deportaties in 1942 terdege bewust van het lot van de Joden, al wist natuurlijk niemand met zekerheid wat zich in de vernietigingskampen afspeelde. Maar dat de ‘arbeidsinzet’ in het Oosten weinig goeds voorspelde kon iedereen, die ook maar een beetje wilde nadenken zich wel voorstellen. Maar wat was het alternatief? Onderduiken was niet eenvoudig, vooral als het om oudere mensen, zieken of kinderen ging. Joden die wilden onderduiken moesten een beroep doen op niet-Joden. Er ontstonden mogelijkheden om onder te duiken. Van sommige onderduikers is min of meer bekend waar ze hebben verbleven en onder welke omstandigheden, maar over de meeste weten we weinig of niets. Op deze website staan diverse onderduikadressen beschreven. In mijn boek ‘Hulp aan onderduikers’ uit 2015 beschreef ik verschillende plaatselijke netwerken, die hulp aan Joodse onderduikers hebben verleend. Uit onderzoek nadien zijn nog meer van die kleine netwerkjes boven water gekomen. Het aantal mensen dat daar bij betrokken was lijkt vaak te worden onderschat. De hulp aan Joodse onderduikers was meestal een zeer persoonlijke en daardoor gefragmenteerde aangelegenheid. Daarover komt nog een aparte pagina op deze website.

Slachtoffers
Het eerste slachtoffer was Elsa Molhuyzen-Oppenheim. Zij werd ontslagen als medewerkster van de Leidse Universiteitsbibliotheek en pleegde op 8 april 1941 zelfmoord. Het eerste slachtoffer dat in een kamp werd vermoord, was een zekere Hartog Brander, over wie we verder weinig weten. Hij was vermoedelijk afkomstig uit Amsterdam en ergens in Leiden werkzaam. Hij woonde op kamers. Hartog werd gepakt bij een razzia in Amsterdam en crepeerde op 3 september 1941 in Mauthausen. Van de Leidse Joden werden er bijna 150 vermoord; daarbij komen nog de meer dan 80 slachtoffers uit het Joods weeshuis. De meesten stierven in Auschwitz of Sobibór. Van sommigen heeft men nooit meer kunnen achterhalen waar en wanneer er precies een einde aan hun lijdensweg is gekomen. Zij stierven ‘ergens in Midden-Europa’. Slechts enkele Joden stierven thuis of op een onderduikadres een natuurlijke dood of door zelfmoord. De namen van de slachtoffers zijn opgenomen in het Joods Monument, dat op internet kan worden geraadpleegd. De meeste namen staan ook op Leiden4045. De slachtoffers uit het Joods weeshuis staan op een speciale website.

Overlevenden
Een deel van de Leidse Joden heeft de jodenvervolging overleefd. Ongeveer twintig mensen kwamen terug uit de concentratie- en vernietigingskampen. Een twintigtal overleefde de oorlog omdat zij waren gehuwd met een niet-Joodse partner. Van de ongeveer 100 ondergedoken mensen uit Leiden overleefde driekwart. Het aantal overlevenden uit Oegstgeest lag verhoudingsgewijs veel hoger, vooral omdat hier enkele gezinnen zijn ondergedoken en één gezin in Theresienstadt heeft overleefd.
De terugkeer werd voor allen een vreselijke ervaring. Een groot deel van familie en bekenden was vermoord en het kostte veel tijd en energie om de geroofde bezittingen terug te krijgen. Om die reden besloot een aantal om te emigreren naar Israël of de Verenigde Staten. Ondanks het leed nam de joodse gemeente eind 1946 een opmerkelijke stap om een dankdienst te houden in de Schouwburg voor alle mensen die behulpzaam waren geweest. Het aantal aanmeldingen was zó groot, dat er twee avonden moesten worden georganiseerd. De synagoge aan het Levendaal werd weer in gebruik genomen en werd in later jaren prachtig gerestaureerd.