Textielfabriek NV J. J. Krantz en Zoon

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

De textielfabriek J.J. Krantz en zoon in 1981 kort voor de sloop. Links het woonhuis van Adri Krantz.Op de plaats waar thans het bureau van politie en een supermarkt staan, stond de fabriek van laken en wollen stoffen NV J.J. Krantz en Zoon. De fabriek ging eind 1978 failliet en de gebouwen zijn in 1981 gesloopt.

Bij het uitbreken van de oorlog in 1939 stonden de gebroeders Leonard (1886) en Adriaan (1888) Krantz aan het hoofd van een familiebedrijf dat aan het begin van de 19e eeuw was opgericht. De familie was van Duitse afkomst en de jongens waren in Pruisische traditie opgevoed. Hun oudste broer Boudewijn was in 1933 overleden. Hun oudere broer Daniël was bankier. Hoogstwaarschijnlijk was er in de familie al snel enthousiasme voor de ontwikkelingen in Duitsland ontstaan. Leo en Adri hadden in Duitsland gestudeerd. De drie broers zouden tijdens de bezetting vergaand met de bezetter collaboreren. De gebroeders Krantz,waren al vroeg lid van de NSB, maar lieten hun politieke voorkeur zelden blijken in de fabriek. De weduwe van Bernard Margaretha Krantz-Methorst was in de oorlogsjaren betrokken bij de hulp aan ondergedoken Joden.

Leo en Adri waren de beherend vennoten van de fabriek. De twee broers heersten in de beste fabrikantentraditie als “meneer Leo” en “meneer Adri” patriarchaal over het familiebedrijf. Aan de ene kant waren ze heel zakelijk en precies, maar ze bleken ook sociaal voelend in de persoonlijke relatie tot hun werknemers. De arbeiders accepteerden de situatie zoals het was en bleven vaak hun hele werkzame leven aan het bedrijf verbonden. Jubilea van 25 jaar waren normaal, van 40 of zelfs 50 jaar waren geen uitzondering. De oorlog bracht nauwelijks verandering in de reeds lang bestaande verhoudingen. De textielfabriek vervaardigde voor de oorlog al decennia lang uniformstof voor het Nederlandse leger. Ook werden er stoffen gemaakt voor werkkleding.Direct na de capitulatie in 1940 werden de aanwezige uniformstoffen geconfisqueerd voor de Wehrmacht en andere Duitse geüniformeerde organisaties. Gedurende de hele oorlog kreeg de fabriek vrijwel uitsluitend opdrachten van de bezetter en af en toe van andere instanties zoals de gemeente Leiden. Vernieuwende investeringen werden er niet gedaan.

Doordat het bedrijf gedurende de hele oorlog (tot ver in de Hongerwinter) goed draaide, verdienden de eigenaren een vermogen. Ook de arbeiders profiteerden van de omstandigheden: Krantz was een zogeheten Sperrbetrieb (nummer153). Deze bedrijven waren van groot belang voor de bezetter en konden reken op een gunstige behandeling. Ze werden niet stilgelegd zoals veel concurrenten (Zaalberg en Van Wijk bijvoorbeeld), waardoor de arbeiders veel meer beschermd waren tegen tewerkstelling in Duitsland. Pas laat in de oorlog, oktober 1944, kreeg een aantal arbeiders de opdracht enige uren per week wacht te lopen op locaties die voor de Wehrmacht van belang waren. Enkele mannen kregen de opdracht in de nabijheid verplichte werkzaamheden uit te voeren ten dienste van de Duitse belangen. Mochten zij bij een razzia worden opgepakt, dan konden ze altijd naar huis.

Na de oorlog werd de productie zo snel mogelijk weer hervat. Het bedrijf kwam wel onder beheer van de overheid aangezien de broers bestraft werden met enige jaren internering. Na het uitzitten van de straf keerden ze terug in het bedrijf tot zij zich uiteindelijk terugtrokken.

Foto: Erfgoed Leiden e.o. pv 31252.44a, eind 1981 (Public Domain). De textielfabriek J.J. Krantz en zoon in 1981 kort voor de sloop. Links het woonhuis van Adri Krantz.