Rijksmuseum voor Volkenkunde

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Een bijna nieuw museum
Toen begin september 1939 de oorlog uitbrak, was het Rijksmuseum voor Volkenkunde nog niet eens twee jaar gevestigd in het oude gebouw van het Academisch Ziekenhuis. Op 30 november 1937 was het museum geopend door de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen prof. J.R. Slotemaker de Bruïne ten overstaan van een groot aantal zeer- en hooggeleerde heren. Overigens was niet het gehele gebouw in gebruik bij het museum, er waren enkele ruimten omgebouwd tot collegezaal. Het museum was ook een instituut van de Rijksuniversiteit Leiden.
De eerste tentoonstelling ging over de papoea’s in Nieuw Guinea met materiaal van een Nederlandse expeditie, die daar net was geweest.
Vanaf 28 augustus 1939 was het museum gesloten voor publiek tot en met 30 juni 1940 om het gebouw aan te passen aan de oorlogsgevaren. Er werden brandvrije deuren aangebracht en de gevel werd voorzien van bekisting met zand.

Een stijgend aantal bezoekers
Na de heropening in 1940 kwam er de rest van het jaar nog flink wat publiek: 3237 betalende bezoekers en 2298 bezoekers die gratis toegang hadden. Wie er gratis naar binnen mocht is niet duidelijk. Het jaar er op ontving het museum 7545 bezoekers, van wie er 5814 een kaartje hadden moeten kopen. De toeloop was nog groter in de twee volgende jaren: 10643 in 1942, 26106 in 1943 en 20709 in (een deel van) 1944. Daarmee was het museum het best bezochte museum in Leiden.
Bij het bombardement van 11 december 1944 liep het museum veel schade op; de bommen vielen vlakbij. In de Hongerwinter was het museum gesloten; het werd op 3 augustus 1945 weer heropend.

Tentoonstellingen
Voor zover valt na te gaan werden er geen grote tentoonstellingen georganiseerd, maar het publiek zal hebben genoten van de collecties uit verre landen. Het groot aantal bezoekers wijst daar wel op. Van belang waren de voorwerpen afkomstig van de 19e eeuwse Japanoloog (en grondlegger van het museum) Philipp Franz von Siebold (1796-1866) en die uit de Nederlandse koloniën, speciaal Nieuw Guinea. Veel nieuwe voorwerpen zullen er na medio 1940 niet meer zijn verworven, wel verkreeg het museum een en ander van particulieren.
Opmerkelijk is een serie voorstellingen van gamelan- en krontjongmuziek in 1944 van het Genootschap Insulinde. Wie daar deel van uitmaakten is vooralsnog onbekend, maar het kan niet anders dan dat er connecties waren met de Perhimpoenan Indonesia.

Categorieën: gebouwen