St. Josephsgezellenvereniging (Kolping)

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

De interparochiële St. Josephsgezellenvereniging was een landelijke rooms-katholieke standsorganisatie bestemd voor jonge arbeiders. De St. Josephsgezellenvereniging staat ook wel bekend als ‘Kolping’s zonen’, naar de oprichter, de Duitse priester Adolph Kolping (1813-1865). Het Kolpingwerk is in Duitsland nog steeds levend, maar in Nederland na de oorlog vrijwel uitgestorven.

In het verenigingsgebouw aan het Rapenburg vonden sociale activiteiten plaats zoals biljarten, schaken, dammen, knutselen en toneel. Uiteraard werd er veel aandacht besteed aan culturele en geestelijke vorming (wat het hoofddoel was), waarbij een goed katholieke houding het uitgangspunt vormde. ‘De grote levenskwesties’, daar ging het om. Veel aandacht was er voor de houding tot de arbeid en de vorming van een katholiek gezin.

In april 1940 werd kapelaan H. van Drunen van de Petrusparochie geestelijk adviseur (feitelijk voorzitter) van de Leidse afdeling, die al in 1887 was opgericht. De plaatselijke verenigingen waren verenigd in een landelijke overkoepelende organisatie die gevestigd was in Amsterdam. In de jaren 1936-   was de Amsterdamse rector H.A.J. Drost centraal-praeses; hij was een uitstekend redenaar en openlijk een fel tegenstander van het nationaal-socialisme en uiteraard ook van het communisme.

In 1943 ontbonden
In het kader van de gelijkschakeling werd de vereniging door het Commissariaat voor de niet-commerciële verenigingen en stichtingen verboden, maar dat gebeurde pas in januari 1943. Tot liquidateur werd mr. M.H.H. Franssen uit Den Haag benoemd, die inmiddels een ruime ervaring in dit soort zaken had opgebouwd.

Op donderdag 4 februari 1943 om acht uur ’s avonds hoorde de Leidse agent-recherceur C. van der Plas van de Documentatiedienst het bestuur van de vereniging. Van Drunen als voorzitter, C.J.M. van Oerle als secretaris en P.J. van Lis als penningmeester. Het bestuur had zich voorbereid en een overzichtje gemaakt van de aanwezige financiële middelen. Van der Plas nam de bescheiden in beslag en verzegelde het gebouw. De inventaris van het verenigingslokaal aan het Rapenburg werd medio mei opgehaald door de Motorpakschuitdienst Fa. Van der Kwast en naar Amsterdam gebracht.

In het leegstaande pand was enige tijd de vervalsingscentrale van het Leidse Nationaal Steunfonds gevestigd. Kapelaan Van Drunen en een nestor van de vereniging Steef Menken waren bij het NSF betrokken.