Verboden verenigingen en stichtingen

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

De rijke schakering aan Nederlandse verenigingen en stichtingen op allerlei culturele en maatschappelijke terreinen of op levensbeschouwelijke grondslag was een doorn in het oog van de Bezetter. Die wilde op bepaalde terreinen uitsluitend nationaalsocialistische eenheidsorganisaties actief laten zijn. Na een selectie werden in 1941 veel verenigingen en stichtingen ontbonden. Tal van mensen werden in 1941 beroofd van een organisatie waar zij zich met hart en ziel hadden thuisgevoeld. Ongetwijfeld zullen zij de hele verdere oorlog lang hebben gewacht tot het moment dat ze hun club weer konden voortzetten. Dat duurde nog vier jaar.

Vrijmetselaarsloge La Vertu Leiden

Steenschuur 6 Loge La Vertu

Als eerste organisatie waren de loges van de vrijmetselaars aan de beurt. Naast de Joden, de communisten en de radicaalsocialisten vormde het “politiek-katholicisme” en de vrijmetselarij een mikpunt voor nationaalsocialistische haatgevoelens. De loges werden, als ‘volksvijandige’ organisaties getroffen door een verbod per 3 september 1940. Misschien dat het de gemiddelde Nederlander koud liet, omdat de vrijmetselarij toch al bij velen in een kwade reuk stond. De in beslag genomen inboedels van de logegebouwen van de loges in Den Haag, Leiden (La Vertu), Delft en Gouda werd op vrijdagmiddag 24 januari 1941 geveild in het voormalige logegebouw aan het Steenschuur door de Amsterdamse makelaar/taxateur Otto van Leersum ten overstaan van de deurwaarders Oosterwijk en Van der Giezen uit Leiden.

Na deze eerste klap begon het proces van gelijkschakeling op 20 september 1940 met verordening 145/1940 waarin ‘verenigingen van personen en stichtingen zonder economisch doel’ verplicht werden zich vóór 12 oktober 1940 aan te melden bij de bevoegde procureur-generaal. Voor Leiden was dat de PG in Den Haag. Voor de afhandeling van alle aanmeldingen werd een nieuwe organisatie opgezet, het Commissariaat voor de Niet-commerciële Verenigingen en Stichtingen, onder leiding van H.A. Mühler-Lehning. In totaal meldden zich rond de 130.000 organisaties, waarvan er na selectie 90.000 overbleven.
Nog geen half jaar later werd in februari 1941 een volgende stap gezet. Bij verordening 41/1941 werd aangekondigd, dat de aangestelde commissaris het recht kreeg om, simpel gezegd, met de organisaties te doen wat hij wilde. Een deel werd ondergebracht bij nationaalsocialistische eenheidsorganisaties zoals de Nederlandse Volksdienst, de Jeugdstorm, de Winterhulp of het Nederlands Arbeidsfront. De rest werd ontbonden.
Dit lot trof vooral de organisaties die wat gedachtegoed of achtergrond betrof door de nationaalsocialisten werden afgewezen of zelfs als ‘volksvijandig’ werden gezien. Sportclubs, historische verenigingen, de Vereeniging voor facultatieve lijkverbranding, woningbouwverenigingen, instellingen voor gezondheidszorg, schoolverenigingen en nog vele andere verenigingen en stichtingen mochten gewoon blijven bestaan zolang er geen politiek werd bedreven. De meeste organisaties die direct met een kerkgenootschap waren verbonden vielen wel onder het verbod.

De getroffen organisaties kregen bericht dat ze de spullen zoals boeken, brochures, pamfletten en andere materialen van de club ergens moesten inleveren of dat de spullen bij iemand thuis werden opgehaald. Zo verdwenen de vlaggen en trommels van de padvinderij, verkennerij en kleine clubs als de Kruisvaart. Veel leden hielden hun uniform verborgen. Het katholieke Antoniusclubhuis zag het biljart in gevaar komen. De clubs hadden nauwelijks geld op de bank of in contanten. Veel had het allemaal niet om het lijf. De Leidse politie was belast met de controle op het naleven van de sluiting en opheffing.
Op 15 juli 1941 verscheen een advertentie in het Leidsch Dagblad (niet in de katholieke Leidsche Courant) over de liquidatie van een groot aantal organisaties, te veel om hier op te sommen. Het waren uitsluitend organisaties op levensbeschouwelijke grondslag, antimilitaristische en vredesbewegingen en ‘spiritualistische vereenigingen en stichtingen’. Met de laatste had men niet de liefhebbers van spiritualiën op het oog, maar de spiritisten. Voor een aantal organisaties was een verbod niets nieuws. Het lidmaatschap van antimilitaristische organisaties en vredesbewegingen was in 1939 door de regering voor ambtenaren verboden.

Esperanto vlagEen aantal van de bedoelde organisaties had een functionerende afdeling in de stad. Het is een hele klus om over alle getroffen organisaties gegevens te vinden, maar het is de bedoeling om er op Leiden4045.nl een stukje aan te wijden.  De vrijmetselarij kwam al ter sprake. Naar verwachting zal er in 2021 op de website aandacht zijn voor de St. Josephgezellen, het Antoniusclubhuis, Esperantoclubs, Spiritisten, Rozenkruisers, de Nieuw Malthusiaanse Bond, de Vereniging voor Internationaal Jeugdverkeer, Kerk en Vrede, de Internationale Vereeniging Bellamy en wat er zo verder tevoorschijn komt.

Foto van het pand Steenschuur 6 afkomstig van Erfgoed Leiden e.o. PV31512.3A (uitsnede); public domain.