Voedselorganisatie Leiden (VOL)

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

In de eerste helft van  1944 ontstonden er op landelijk niveau samenwerkingsverbanden tussen enkele grote illegale organisaties. De plaatselijke afdelingen in Leiden van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers (LO) en het Nationaal Steunfonds (NSF) werkten daar aan mee. Ze bespraken regelmatig welke onderduikers moesten worden gesteund. Dat ging in eerste instantie om geld en distributiepapieren, maar tegen het einde van 1944 werd er ook samengewerkt om de beschikking te krijgen en te houden over voldoende voedsel en schaarse producten als fietsbanden en lucifers, niet alleen voor de gesteunde onderduikers, maar ook voor hun eigen medewerkers. Ze richtten daarvoor de (illegale) Voedselorganisatie Leiden op, kortweg VOL. Naarmate de schaarste in de winter en het voorjaar van 1945 toenam, steeg de druk op de illegale voedselvoorziening. Aan de VOL werkten behalve de LO en het NSF ook andere illegale organisaties mee. Verder was men verzekerd van de medewerking van de plaatselijk bureauhouder; dat was een functionaris van het Rijksbureau voor Voedselvoorziening in Oorlogstijd. De VOL was bedoeld voor (1) het veiligstellen van de voedsel- en andere voorraden in het gewest Leiden, (2) het coördineren van maatregelen tegen zwarte handel, (3) het bevorderen en regelen van aanvoer uit andere gewesten en (4) het beheren van geheime bewaarplaatsen van voedsel en andere voorraden.

De VOL moest primair levensmiddelen en genotmiddelen zien te verwerven voor principiële onderduikers. Zoals de benaming al aangeeft waren dat mensen die een sterk motief hadden om onder te duiken. Het was een selecte groep. Illegale werkers kregen alleen wat toebedeeld, wanneer zij fulltime werkzaam waren voor een organisatie. Zij hadden dan immers geen tijd om zelf op pad te gaan. In de tijd van de razzia’s nam de druk op de VOL toe, omdat veel illegale werkers zich niet op straat durfden te vertonen, net als heel veel andere volwassen mannen. De meeste niet-principiële onderduikers en de rest van de illegale werkers bleven aangewezen op incidentele giften, maar vooral op hun eigen zelfredzaamheid.

De VOL werd geleid door Jan de Blanken, die in 1940 een van de oprichters van het illegale blad Ik zal Handhaven was geweest en daarna van het eveneens illegale blad Kroniek van de Week . Daar was hij op een zijspoor was beland. In het ‘bestuur’ zaten mensen met een erg verschillende achtergrond: Henk van der Horst (van de  groep ‘Henk-Wim-Aad’), zijn broer Abraham, Bert de Jong van de LO en de onderwijzer A. van der Neut (BS). Chris Opdam zat in het bestuur namens de ‘groep Lex’. Verder waren er vertegenwoordigers van nuttige legale organisaties zoals de plaatselijk bureauhouder A. Mank en M. Diehl, controleur van de Centrale Controle Dienst. Voor de verwerving van de voorraden leunde de VOL in het begin zwaar op de deelnemende organisaties. Die zorgden zo goed en zo kwaad als het ging voor voedingsmiddelen, mede door hun eigen voorraden ter beschikking te stellen. De organisatie van de verdeling werd geleid door Atie de Blanken, de zus van Jan. De VOL stelde voor de aangesloten organisaties pakketten samen met levensmiddelen, kaarsen, lucifers en andere uiterst schaarse artikelen. De pakketten werden door de aangesloten organisaties afgehaald, bijvoorbeeld bij een pakhuis in de Koppenhinksteeg, en naar de betrokkenen gebracht.

Op een bepaald moment ontstond er tweespalt. De LO was van mening dat men meer bijdroeg aan de VOL dan dat men er van ontving (tegenwoordig zou men zeggen: de LO voelde zich een ‘netto-betaler’) en verbrak de samenwerking. Daarbij speelde een rol, dat er problemen ontstonden over de al of niet vermeende ongecontroleerde uitgifte van voorraden. Ook werden er voorraden gestolen. Naast de VOL bestond ook de Intendance van de Binnenlandse Strijdkrachten. De BS legden eveneens voorraden aan en zamelde allerlei noodzakelijk geachte goederen in.