Klein-Mendel, familie
Jozua Klein (1901) werd in de nacht van 6 op 7 maart 1942 door de Leidse politie gearresteerd wegens zwarte handel en (dus) als “strafgeval” via Kamp Amersfoort gedeporteerd naar KZ Mauthausen, waar hij op 6 juli 1942 omkwam. Het gezin met drie kleine kinderen was in 1941 van uit Den Haag naar de Mariënpoelstraat verhuisd. De ouders van Rosa Klein-Mendel waren daar met haar en hun dochter Klara in 1933 komen wonen, nadat zij uit Duitsland waren gevlucht.
In september 1940 werden de ouders gedwongen uit Leiden te verhuizen omdat zij, als stateloze niet-ariërs, niet meer in de de kuststreek mochten verblijven. Leopold (1876) en Jeanette (1871) Mendel-Kain verhuisden daarom naar Deventer. Ze werden op 5 maart 1943 vermoord in Sóbibor. Klara (1909) ging naar Denekamp en overleefde de oorlog.
Rosa Klein-Mendel (1906) en haar kinderen stonden op 20 maart 1943 bij de politie geregistreerd als onderduiker. Zij overleefden de oorlog. Op 16 maart 1943, aan de vooravond van de laatste arrestatiegolf in Leiden, werden Rosa en haar kinderen opgehaald door hun voormalig buurmeisje Eem van Brussel, die gehuwd was met Hijme Stoffels. Dit echtpaar, dat zich inzette voor ondergedoken Joden, hielp hen aan onderduikadressen in Rijnsburg en Sassenheim. Gerrit en Leentje Ciggaar uit Sassemheim kregen in 2010 de onderscheiding Rechtvaardige onder de volkeren van Yad Vashem voor het verbergen van Benny (1940).
Tekst bijgewerkt op 22 maart 2021.