Trouwboekje meebrengen

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Tijdens de Hongerwinter konden moeders van jonge kinderen tot twee jaar op dertien plaatsen gekookte melk afhalen tegen voorafgaande inlevering van de aangewezen melkbonnen. Behalve acht wijkgebouwen waren dat vier centra waar kinderen werden verzorgd en het gebouw van de Gemeentelijke Geneeskundige en Gezondheidsdienst aan de Nieuwe Mare. Met ingang van 3 oktober 1944 werd immers geen gas en elektriciteit meer geleverd, zodat de moeders soms grote problemen hadden om rauwe melk te koken of zelfs om al gekookte melk weer op te warmen. Buiktyfus lag op de loer.

Trouwboekje meebrengen
Opmerkelijk detail, vetgedrukt op het aanplakbiljet dat deze mogelijkheid bekend maakte, is wel, dat de moeders het trouwboekje moesten meebrengen. Maar niet alle moeders waren gehuwd. Of ongehuwde moeders ook voor deze service in aanmerking kwamen is niet bekend, maar lijkt onwaarschijnlijk. Ongehuwde moeders behoorden tot de outcasts van de Nederlandse samenleving. De maatschappelijke positie van ongehuwde moeders was slecht. Ook hun rechtspositie was tweederangs.  Dankzij een maatregel die onder druk van de bezetter tot stand kwam werd hun rechtspositie in september 1940 enigszins verbeterd.
De positie van de ongehuwde moeder is tot laat in de twintigste eeuw maatschappelijk en economisch erg zwak geweest en misschien is dat nog steeds het geval. Ongehuwde moeders werden met de nek aangekeken net als hun ‘onwettige’ kinderen. Daardoor konden de vrouwen meestal moeilijk aan het werk komen om zichzelf en hun kind te onderhouden. De vrouwen werden vaak gezien als onzedelijk en zondig. Natuurlijk zaten er vrouwen van lichte zeden bij, maar het lot kon ook nette burgermeisjes treffen. De vrouw kreeg de schuld, de vader van het kind bleef doorgaans buiten schot. Hoeveel kinderen er in de oorlogsjaren uit ongehuwde moeders zijn geboren is pas vanaf 2041 na te gaan. De geboorteregisters blijven 100 jaar gesloten voor nieuwsgierige blikken.

Vooral in confessionele kringen probeerde men de vrouw er toe over te halen het kind bij de geboorte af te staan voor adoptie om zo betere toekomstmogelijkheden voor moeder en kind te creëren. Er waren speciale kloosters en gestichten waar de vrouwen onopgemerkt konden bevallen, waarna ze hun leven zonder kind konden voortzetten. Wanneer het om vrouwen uit zwakke sociale milieus betrof kon er enig toezicht worden gehouden opdat de misstap niet nog een keer werd gemaakt. Seksuele voorlichting was in die tijd zeldzaam. Geboortebeperking was bij de katholieken en een groot deel van de protestanten taboe. Abortus provocatus was weliswaar clandestien mogelijk, maar risicovol en bovendien strafbaar.

Opvang van ongehuwde moeders
Leiden had twee huizen waar ongehuwde vrouwen konden bevallen en daarna een korte tijd worden verzorgd, al of niet met hun baby. Lang niet iedere vrouw stond haar kind af. Het huis van de Margarita van Cortona Stichting (onderdeel van de Zita-vereniging) stond onder leiding van de zusters Franciscanessen van Breda. De Christelijke Jeugdhulp was voor protestanten. De neutralen moesten het waarschijnlijk maar zelf uitzoeken, de overheid was zoals altijd vrijwel altijd afwezig. Ongetwijfeld wisten de celibatair levende zusters meer af van (anti)conceptie, zwangerschap en bevalling dan menige vrouw, die ongewenst zwanger bij hen aanklopte. Overigens wordt er hier wel gesproken over meisjes, maar er waren ook oudere weduwen die van een buitenechtelijk kind bevielen.

De Cortonastichting viel onder de Zita-vereniging, de RK vereniging tot opvoeding en bescherming van meisjes, evestigd aan het Noordeinde 54. Onder de Zita-vereniging viel ook de RK Vakschool voor meisjes, gevestigd aan het Galgewater.
In 1938 werden er 51 meisjes en 91 kinderen verpleegd, het merendeel woonde niet in Leiden zelf. Nadat de meisjes waren opgeknapt waren er drie mogelijkheden: 1) naar huis, 2) trouwen en 3) ‘in betrekking’ gaan. Mogelijkheid 2 was vaak een probleem omdat de meisjes met hun kind niet meer thuis welkom waren. Mogelijkheid 3 was niet voor ieder meisje weggelegd. Huwelijk werd toch als meest ideale oplossing gezien. Misschien niet met de biologische vader van het kind, maar dan met een man die bereid was het kind op te nemen of zelfs te erkennen. Soms wilde de echtgenoot van de moeder of de moeder zelf niets van het kind weten (een “nieuwe start”) en dan kwamen dergelijke kinderen nogal eens in een weeshuis terecht.

Oef! Steeds meer werkende vrouwen
Naarmate de bezetting langer duurde kregen de autoriteiten steeds meer de indruk dat het morele gedrag van de bevolking langzaam maar zeker afnam. Vooral de eerste twee jaren waren er nogal eens onzedelijke contacten met Duitse militairen, maar later werd dat beeld algemener. Vanaf mei 1943 werd een groot aantal mannen opgeroepen in het kader van de arbeidsinzet. Dat ging gepaard met de uitbreiding van de werkgelegenheid voor vrouwen. In de editie van het Leidsch Dagblad van 30 juli 1943 staat een berichtje over de verschijning van vrouwelijk personeel op het Leidse station. Ze mochten eerst alleen de toegangskaartjes controleren, later zouden ze conductrice kunnen worden. Het zal een deel van de reizigers verbazing hebben gewekt of zelfs wrevel.

’s Avonds thuisblijven!
De arbeidsinzet de de toename van het aantal werkende vrouwen zorgde voor steeds meer lege plekken in het huisgezin. De mannen werkten in Duitsland of waren ondergedoken. Steeds meer vrouwen vonden een werkkring, waardoor zij vaker buitenshuis kwamen en met vreemde mannen omgingen. Niet alleen jonge meisjes, maar zelfs getrouwde vrouwen gingen naar de kroeg. Eventuele kinderen bleven soms alleen thuis totdat moeder weer opdook.
Per 29 juli 1943 verbood de burgemeester gehuwde vrouwen zich na 18 uur zonder hun echtgenoot op te houden in een horecagelegenheid waar drank werd geschonken. Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan en de ongerustheid over de zakkende moraal werd groter en groter.

De Ziektewet
De enorme berg literatuur over de bezetting van Nederland is wat onderwerpen betreft erg eenzijdig van karakter, om het maar zachtjes uit te drukken. Het blijft meestal binnen het kader van een paar vaste thema’s. Daardoor blijft onderbelicht, dat er tijdens de bezetting ook ontwikkelingen waren, die op het eerste gezicht “gewoon” waren maar toch een politieke dimensie hadden. Een mooi voorbeeld is de wijziging van de Ziektewet in september 1940.
Vier maanden na het begin van de bezetting werd er een opvallende wijziging ingevoerd in de Ziektewet. Bij besluit van de secretaris-generaal van het departement van sociale zaken (gepubliceerd als Verordening 150/1940) werd het betaald zwangerschapsverlof van in totaal 12 weken ook mogelijk voor ongehuwde vrouwen. Ook was het nu mogelijk zo nodig nog 26 weken ziekengeld te krijgen. Tot dan toe was deze voorziening in de Ziektewet alleen weggelegd voor gehuwde vrouwen en weduwen. Gescheiden en ongehuwde vrouwen waren uitgesloten. Op 24 september 1940 verscheen er een bericht over in de dagbladen. Uit een zoekopdracht in de digitale krantenbank Delpher blijkt, dat dit bericht in veel Nederlandse dagbladen gelijkluidend is verschenen en dus door een en dezelfde instantie is aangeleverd. Het artikel begint met de mededeling, dat de wijziging is doorgevoerd op verzoek van de Duitse instanties. Behalve de feiten staat er ook commentaar bij.

Het neutrale/liberale Leidsch Dagblad publiceerde het langste artikel met commentaar op pagina 7, De Nieuwe Leidsche Courant, een protestants-christelijk dagblad, een kort feitelijk stuk (er waren nog enkele andere wetswijzigingen) zonder het commentaar op de voorpagina. Helaas ontbreekt nu juist het exemplaar van De Leidsche Courant van die dag in de digitale krantenbank van Erfgoed Leiden. Dat is jammer, want het is juist voor deze katholieke krant interessant hoe er met de publicatie van het artikel is omgegaan. Dat maakt het commentaar zoals dat in het Leidsch Dagblad en in andere dagbladen is te lezen wel duidelijk. Een citaat:

‘… strekt deze maatregel niet slechts ten voordeel aan de volksgezondheid en aan een gezond nakomelingschap, doch wordt daardoor tegelijkertijd de tot nu toe bestaande discriminatie van de ongehuwde moeders, welke wel alleen nog in Nederland voorkwam, uit de wereld geholpen. In de toekomst heeft dus ook de ongehuwde moeder dezelfde aanspraken op grond van de ziekteverzekering als de gehuwde vrouw, terwijl zij to nu toe op de verzorging van liefdadige instellingen was aangewezen, welke haar hulp slechts onder bepaalde voorwaarden verleenden. Deze voorwaarden gingen dikwijls zo ver, dat dergelijke moeders van haar persoonlijkste recht, n.l. van het recht de opvoeding van haar kind zelf in handen te houden, werd beroofd, en dat het levenslot van het buiten echt geboren kind in de handen van betrokken inrichtingen werd gelegd.’ Verder schreef het commentaar over de ‘druk van een bepaalde religieus-politieke parlementsfractie’ waardoor de uitsluiting van ongehuwde vrouwen destijds in de Ziektewet was opgenomen.

Confessionele partijen
Enig zoekwerk levert op, dat de uitsluiting van ongehuwde vrouwen in de jaren twintig in de Ziektewet was opgenomen na een amendement van P. Aalberse, gesteund door enkele leden van de Tweede Kamer van diens eigen RK Staatspartij en van de Anti-Revolutionairen. De achtergrond van dit amendement zal wel zijn geweest, dat de katholieken en een deel van de protestanten uit principe zoveel mogelijk zorg zoveel mogelijk in eigen beheer hielden, beducht als men was voor geloofs-afval.
Het commentaar in de dagbladen, en eigenlijk ook dit deel van de wetswijziging in 1940, was dus een steek onder water naar de katholieken en protestanten. Bij De Nieuwe Leidsche Courant begreep men dat heel goed en liet men het commentaar weg. Jammer dus, dat juist dit exemplaar van het katholieke De Leidsche Courant ontbreekt.
Hoewel het politiek gezien allemaal een kleinigheid was past het binnen het bedekte offensief dat de bezetter, de NSB daarbij uitdrukkelijk inbegrepen, was begonnen tegen het ‘politiek katholicisme’, dat in 1941 in felheid zou worden opgevoerd. De Rooms-katholieke kerk werd zonder meer beschouwd als een grote en machtige vijand van het nationaalsocialisme die zoveel mogelijk moest worden beteugeld en bestreden. De NSB trok ten strijde. Daarover een andere keer.

Wat de bezetter met deze maatregel nu precies voor ogen had is wellicht al ergens beschreven, maar voor dit artikel niet verder onderzocht. In 1940 was de bezetter begonnen met het verbieden van talloze verenigingen en stichtingen op niet-commerciële grondslag. Daaronder vielen ook de instellingen waar het werk door religieuzen werd verricht. Noch de Cortona Stichting noch de Christelijke Jeugdhulp zijn echter opgeheven.

Kinderen van Duitsers
In Duitsland was men op zedelijk terrein wat minder bekrompen geworden dan de Nederlandse burgerij, of die nou kerkelijk gezind was of niet. Zolang het maar raszuiver bleef was het al snel goed. Toch waren de nationaalsocialisten nogal obsessief in hun aandacht voor moeder en kind. Moeders van kinderen van Duitse mannen konden aankloppen bij de Nazionalsozialistische Volkswohlfahrt, het grote voorbeeld van de Nederlandse Volksdienst. Beide organisaties hadden in Leiden een kantoor. De Volkswohlfahrt en de NVD boden Nederlandse vrouwen enige hulp, bijvoorbeeld door de verstrekking van moeilijk verkrijgbare babyspullen, maar vermoedelijk alleen voor kinderen van geestverwanten.

Moraal
De ongehuwde moeders met kun kinderen bleven voor de keurige Nederlandse bevolking meestal toch in het verdomhoekje zitten. Vóór alles moest er sprake zijn van een ‘gezond’ gezinsleven. Daarover waren de Nederlanders het wel eens met de bezetter. Vandaar waarschijnlijk dat in oktober 1944 de gekookte melk alleen aan gehuwde moeders werd verstrekt. Waar ongehuwde moeders terecht konden is onbekend. Misschien tóch bij de GG en GD of bij Maatschappelijk Hulpbetoon. Of bij hun familie. Of nergens.

Naschrift
De vetgedrukte regel Trouwboekje meebrengen op het affiche van 3 oktober 1944 heeft lange tijd in mijn achterhoofd gezeten. Een passage in het boek Noodzakelijk kwaad van J. Meihuizen over de naoorlogse berechting van economische collaboratie vormde uiteindelijk de aanleiding tot het schrijven van dit artikel. Op pagina 688 schrijft Meihuizen dat secretaris-generaal A.L. Scholtens van het departement van Economische Zaken vanwege de hier beschreven wijziging in de ziektewet aftrad. Zo kwam er een link met het affiche. Hij citeert een commentaar uit deel 3 (uitgekomen in 1950) van Onderdrukking en Verzet. De auteurs van deze vierdelige kroniek J.J. van Bolhuis en B.C. Slotemaker merkten op, dat Scholtens kort voor zijn aftreden had ingestemd met de uitzending van arbeiders naar Duitsland, terwijl hij na de oorlog als lid van de Centrale Zuiveringsraad het bedrijfsleven een oordeel moest vellen over hun samenwerking met de vijand tijdens de bezetting. Kennelijk was de wijziging in de Ziektewet voor Scholtens uitzonderlijk ingrijpend. “Blijkbaar [voor Scholtens] een meer on-Nederlandse maatregel dan de tewerkstelling van arbeiders ten bate van de vijand.”, aldus het commentaar.
Vijftien jaar na de uitgaven van Onderdrukking en Verzet verscheen De Arbeidsinzet van B. Sijes. Die schrijft uiteraard ook over het aftreden van Scholtens, maar nu in een iets ruimere context. Inderdaad had Scholtens ingestemd met de tewerkstelling van arbeiders in Duitsland. Zijn naam prijkt zelfs op een aanplakbiljet Openbare kennisgeving van 21 juni 1940 waarin werklozen worden opgeroepen zich bij de arbeidsbeurs (het arbeidsbureau bestond nog niet) te melden voor werk in Duitsland. Dat sloot volgens Scholtens aan bij het vooroorlogs beleid van de Nederlandse regering eind jaren dertig. Maar de wijziging van de Ziektewet ging regelrecht in tegen een uitgesproken wens van een meerderheid van de Tweede Kamer, die een vrijwel identieke wetstekst bij amendement had verworpen. Dat, en zijn algemene afkeer van de bezetter, was voor Scholtens in die eerste periode van de bezetting voldoende aanleiding geweest om de handdoek in de ring te werpen.

Het affiche van 3 oktober 1944 vermeldt 13 adressen.
Chr. Jeugdhulp Zoeterwoudschesingel 99
Cortonastichting Haagweg 47
Rotterdams kindertehuis Rapenburg 50
GG en GD Nieuwe Mare 13A
Kindertehuis Oude Veste 35
Wijkgebouwen: Oranjegracht 70; Prinsenstraat 3-5; Levendaal 99-103; Hoefstraat 44-46; Middelstegracht 129; Oostdwarsgracht 14; 1e Binnenvestgracht 30; Oude Vest 91.

Meer lezen?
J.J. van Bolhuis en B.C. Slotemaker, De Duitse penetratie in vakcentralen en sociale wetgeving’, Onderdrukking en verzet deel 3 (Amsterdam 1950);
J. Meihuizen, Noodzakelijk kwaad. De bestraffing van economische collaboratie in Nederland na de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2003);
B. Sijes, De arbeidsinzet 1940-1945 (Amsterdam 1966).
ELO toegang 0554A archief van de Hartebrugparochie (Parochie OLV Onbevlekt Ontvangen), 1650-1980 inv. nr. 891