Krijgsgevangenen
Na de capitulatie op 14 mei 1940 waren alle militairen van het Nederlandse leger in principe krijgsgevangenen geworden. Zo rond de 20.000 man was in die paar dagen dat de oorlog had geduurd had daadwerkelijk door de Duitse troepen krijgsgevangen gemaakt en afgevoerd naar Duitsland. Het overgrote deel van de krijgsmacht verbleef echter op de gevechtspositie en ging in de dagen na de capitulatie terug naar hun legerplaats waaruit ze op 10 mei waren vertrokken.
Erewoordverklaring
Al snel werd de demobilisatie in gang gezet en kon iedereen naar huis terugkeren. De beroepsmilitairen kregen in juli een zogeheten erewoordverklaring voorgelegd ter ondertekening. De verklaring luidde:
Hierdoor verzeker ik op eerewoord, dat ik gedurende dezen oorlog althans zoolang Nederland zich met het Duitsche Rijk in oorlogstoestand bevindt, aan geen enkel front noch direct, noch indirect zal deelnemen aan de strijd tegen Duitschland. Ik zal geen handeling begaan of verzuim plegen, waardoor het Duitsche Rijk schade van welken aard ook, zal kunnen lijden.
Het ondertekenen van deze verklaring betekende de vrijheid. De ondertekenaars mochten naar huis maar zouden zich in de toekomst af en toe moeten melden. Wie niet wilde tekenen werd in krijgsgevangenschap afgevoerd met een onbestemde toekomst. Dat bleek al gauw het later door de film en TV-serie bekend geworden krijgsgevangenkamp Colditz in de Duitse deelstaat Saksen. De eerste keer dat de vrijgelaten voormalige beroepsofficieren zich moesten melden was in februari 1941. Er gebeurde verder niets bijzonders.
1942
Op 15 mei 1942 moesten de voormalige beroepsofficieren, cadetten en adelborsten, die op 10 mei 1940 in actieve dienst waren geweest zich melden in enkele aangewezen kazernes, net als de in Nederland verblijvende beroepsofficieren van het Nederlandse koloniale leger tot en met de leeftijd van 55 jaar. Ditmaal liep het totaal anders dan een jaar eerder het geval was geweest. De groep van in totaal iets meer dan 2000 man werd volkomen onverwacht opnieuw krijgsgevangen genomen en afgevoerd, eerst naar Langwasser bij Neurenberg, daarna Stanislau en later naar Neu-Brandenburg bij Berlijn in de buurt. Stanisalu lag in het gebied van Polen dat in september 1939 door de Sovjet-Unie als gevolg van het Molotov-Ribbentroppact was ingepikt en door Nazi-Duitsland in 1941 was veroverd. Tegenwoordig ligt het in Oekraïne. Overigens kwamen er in maart 1943 nog enkele reserve-officieren bij, die vóór 10 mei 1940 op de nominatie hadden gestaan om beroepsmilitair te worden.
De Ordedienst
Dat de bevelhebber van de Duitse troepen in Nederland Luftwaffe-generaal F. Christiansen deze maatregel nam had te maken met het feit, dat tientallen oud-militairen waren gearresteerd omdat zij een actieve rol speelden in een van de vroege illegale organisaties, de Ordedienst, de OD. De OD was geen echte actieve verzetsorganisatie, maar had uiteraard wel conspiratieve trekken en was sterk vaderlandslievend. Samen met een aantal leden van andere illegale organisaties werden ze eind maart / begin april 1942 berecht. Op 8 april 1942 werden 65 OD’ers ter dood veroordeeld. Van hen werden er 63 op 3 mei 1942 in het concentratiekamp Sachsenhausen geëxecuteerd. De inbreuk op de erewoordverklaring werd hoog opgenomen en voor de bezetter was dat alles voldoende aanleiding om alle beroepsmilitairen ver weg van Nederland op te sluiten. Ondertussen bleef de Sicherheitspolizei zoeken naar meer leden van de OD.
Verschillende Leidenaren zijn in 1942 op deze wijze (opnieuw) in krijgsgevangenschap geraakt, bijvoorbeeld Frans in den Bosch, Johannes Lagas, Pieter Steenhauer, en nog enkele anderen. Eén van hen, Hendrik Speijers, werd gepakt na een ontvluchtingspoging en werd vermoord in het KZ Mauthausen. Of hier leden van de OD bijzaten is verder niet bekend. Zoek verder onder het trefwoord krijgsgevangenen.
1943
Ondanks de voortdurende vervolging en nieuwe arrestaties door de Sipo/SD bleef de OD bestaan en kreeg een steeds meer georganiseerde vorm. Daarnaast nam vanaf de tweede helft van 1942 het aantal illegale groepen toe. De strijd verhardde, er kwamen regelmatig moordaanslagen op NSB’ers en andere collaborateurs zoals bijvoorbeeld H. Reydon en Seyffard. Bovendien had het Duitse leger te maken met eindeloze verliezen aan het Oostfront. De nederlaag bij Stalingrad op 4 februari 1943 is daarvan wel het bekendste. In Duitsland werd de Arbeitseinsatz verscherpt, een politiek die in Nederland werd nagevolgd. Half april werd duidelijk dat er binnenkort grote groepen Nederlandse mannen zouden worden aangewezen voor tewerkstelling in Duitsland. Begin mei bleek dat inderdaad zo te zijn toen er een aanmeldingsplicht kwam voor alle mannen uit de geboortejaren (jaarklassen) 1917-1924. Maar in de week daaraan voorafgaand had Nederland een turbulente periode gehad die in gang was gezet door generaal Christiansen.
De april-mei-stakingen
Op donderdag 29 april verscheen er op de voorpagina van de dagbladen een nieuwe bekendmaking van generaal Christiansen dat de leden van de voormalige Nederlandse Weermacht “terstond” opnieuw in krijgsgevangenschap zouden worden weggevoerd. Deze oproep van Christiansen, die alle plannen voor de komende oproepen voor de arbeidsinzet finaal doorkruisten, zorgde niet alleen voor een schok bij de betrokken oud-militairen maar veroorzaakte zelfs een schokgolf in het land, die in delen van het land leidden tot de zogeheten april-meistakingen. Deze stakingen werden door de bezetter met geweld gebroken. Op grond van het afgekondigde politiestandrecht werden tachtig stakers standrechtelijk geëxecuteerd, hun namen werden op plakkaten en in de dagbladen bekendgemaakt. Verder vielen er 95 doden en honderden gewonden doordat de Duitse politietroepen met scherp op de stakers schoten. Wanneer er vijf of meer mensen bij elkaar stonden dan was er spraken van een samenscholing en mocht er worden geschoten. Later kwamen er nog tal van arrestanten om het leven in strafkampen. Over deze stakingen is veel te vinden op internet. Op 15 mei werd ingaande 18.00 uur het standrecht opgeheven; de avondklok ging weer naar 23.00 uur.
Groepsgewijze oproepen
Volgens een publicatie in de dagbladen van vrijdag 30 april moest de eerste groep militairen zich op 7 mei aanmelden in de Weermachtkazerne (vóór en na de oorlog Bernhardkazerne) te Amersfoort. Dat ging om het beroepspersoneel beneden de rang van officier. Daarna volgden op de 10e en op de 13e mei een volgende groep. Daarna kwamen de overige groepen aan de beurt: in juni het dienstplichtig en reservepersoneel onder de rang van officier en de reserve-officieren. De militairen werden direct gevangen genomen en nog dezelfde dag afgevoerd naar Duitsland, tenzij ze een vrijstelling kregen. Dat waren er nogal wat.
Vrijstellingen: blauwe Bescheinigung
In de eerste publicatie van 30 april werden ook uitzonderingen genoemd, met name leden van de politie, brandweer, luchtbeschermingsdienst (vaste kern) en nog wat andere groepen. Ook personen die al in Duitsland werkzaam waren hoefden zich niet te melden in Amersfoort, maar in Den Haag, voorzien van een werkgeversverklaring. Het was dus maar een beperkte groep, die op een vrijstelling kon rekenen. Onder grote druk werd de mogelijkheid naderhand uitgebreid. De beoordeling van de verzoeken om vrijstelling kwam in handen van enkele Duitse instanties. Wie kon aantonen dat hij voor zijn werk onmisbaar was kreeg een vrijstelling en als bewijs daarvan een blauwe Bescheinigung. Feitelijk was dat niets anders dan een door de bezettingsautoriteiten (bijvoorbeeld de Rüstungsinspektion) bevestigde verklaring, dat de betrokkene voor een bepaald(e) bedrijf of instelling werkzaam was. Die vrijstellingen werden voor zover te overzien valt met enige ruimhartigheid verstrekt.
Verscherpte arbeidsinzet
Het terugroepen van de oud-militairen in krijgsgevangenschap ging vrijwel naadloos over in andere maatregelen op het gebied van de arbeidsinzet. De periode vanaf mei 1943 wordt wel de periode van de verscherpte arbeidsinzet genoemd. De bedoeling was om in korte tijd zo veel mogelijk arbeidskrachten in Duitsland aan het werk te zetten. Wegens een samenspel van allerlei ontwikkelingen is dat er wel van gekomen, maar in mindere mate dan de Bezetter had gehoopt. De twee meest ingrijpende maatregelen waren de aanmeldingsplicht voor “vroeger studerenden” (6 mei), maar vooral de aanmeldingsplicht voor alle mannen van 18 tot 35 jaar. De laatste maatregel werd gefaseerd ingevoerd in mei en juni. Na de april-meistakingen was de rust was ogenschijnlijk weergekeerd, maar de invulling van de verscherpte arbeidsinzet had grote gevolgen op de lange termijn. Vele honderdduizenden mannen werden opeens direct bedreigd met uitzending naar Duitsland. Velen weigerden waardoor het aantal onderduikers met sprongen toenam. Maar dat is een ander hoofdstuk.
Bronnen:
> L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden deel 8/1 hoofdstuk 2;
> voor Stanislau zie http://loustal.nl/eindhovenfotos.nl;
> algemeen: www.krijgsgevangen.nl.