Verzetsgedichten
Dit zal de laatste Meidag zijn
Dat w’onder angst en druk en pijn
Van den bezetter leven.
O hart! Houd moed, nog even maar:
Het einde van dit bitter jaar
Zal ons den Vrede geven.
(eerste van vijf strofen, anoniem)
Dit verzetsgedichtje is afkomstig uit een particuliere collectie. Niemand weet wie het heeft geschreven en niemand weet hoe, door wie en waar het is verspreid. Het dateert uit mei 1944, dat is duidelijk, want dat staat er op. Het spreekt de hoop en verwachting uit dat de oorlog nog in 1944 zal zijn beëindigd.
Aan dergelijke gedichtjes wordt eigenlijk nooit enige aandacht besteed, maar dat is niet terecht. Ze waren van grote betekenis voor het moreel, net als veel andere uitingen van ‘klein verzet’: het luciferkopje in het knoopsgat, een oranje kettinkje, de goudsbloemen en meer van dergelijke zaken. De briefjes konden makkelijk worden verstopt of,voor wie dat durfde, worden meegenomen in de portefeuille. Men kon ze aan iemand laten lezen of ze gewoon ergens laten slingeren in de hoop dat de vinder er even door gesterkt werd.
Geuzenliedboek
Al tijdens de Bezetting werd een aantal verzetsgedichten verzameld en illegaal door de voorloper van de illegale uitgeverij De Bezige Bij uitgegeven in het Geuzenliedboek. Op boeken- of rommelmarkten wordt nog wel eens een exemplaar aangeboden, meestal een naoorlogse herdruk.
In de reprint uit 1975 staan bijna 300 gedichten. Iedereen die een beetje interesse heeft voor de Bezetting kent wel de belangrijkste regels uit een verzetsgedicht van Jan Campert dat daar in is opgenomen.
Jan Campert
(1) Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed
Dit zijn de aanvangsregels van Het lied der 18 doden van Jan Campert. Hij schreef het in maart 1941 nadat er achttien mensen waren gefusilleerd, vijftien leden van de verzetsgroep de Geuzen en drie mannen die hadden meegedaan aan de Februaristaking van dat jaar. Het werd pas twee jaar later in 1943 als eerste rijmprent door de illegale Bezige Bij uitgegeven om fondsen te werven voor de hulp aan joodse kinderen en kreeg daardoor een ruime bekendheid. Campert schreef ook het gedicht met de aanvangswoorden Rebel mijn hart, gekerkerd en geknecht. Het is wat minder bekend, maar staat ook in het Geuzenliedboek.
Henk van Randwijk en Leo Vroman
Misschien bekender nog dan Camperts lied zijn de laatste drie regels uit een gedicht van Henk van Randwijk, bekend als een van de founding fathers van het illegale blad Vrij Nederland: “Een volk dat voor tirannen zwicht, zal meer dan lijf en goed verliezen, dan dooft het licht.” Deze regels worden namelijk ook wel gebruikt om naoorlogs onrecht ergens op de wereld te veroordelen. Alleen is dit gedicht van na de oorlog: Van Randwijk heeft het geschreven voor de erebegraafplaats in Bloemendaal, maar daar werd uiteindelijk een andere tekst van hem gebruikt.
Ook de veelgebruikte dichtregels van Leo Vroman zijn van na de oorlog: “Kom vanavond met verhalen / hoe de oorlog is verdwenen / en herhaal ze honderd malen / alle malen zal ik wenen”.
Dat de naoorlogse dichtregels van Van Randwijk en Vroman zo bekend zijn geworden is niet zo gek. In het Geuzenliedboek staan maar weinig gedichten van het niveau van dat van Jan Campert. De meeste zijn toegespitst op een heel bepaald onderwerp en dus dus erg tijdsgebonden.
Huisvlijt
De bijna driehonderd gedichten in het Geuzenliedboek werden al tijdens de oorlog beschouwd als het betere werk, ook al zijn sommige ervan eigenlijk niet meer dan berijmde protesten. Er moeten tijdens de Bezetting heel veel meer verzetsgedichten zijn verspreid, maar daar is nooit onderzoek naar gedaan. Het hier deels getoonde gedicht is er één van vele. Die kleine of langere gedichtjes zijn het resultaat van huisvlijt met het niveau van de betere sinterklaasrijmen: de inhoud is belangrijker dan de poëtische vorm. Maar het poëtisch gehalte was natuurlijk ook maar bijzaak, het ging om de boodschap die erin was gestopt.
Aangezien men vaak veel tijd over had kon men door iets over te schrijven of over te typen een aardige oplage bereiken, genoeg voor verdere verspreiding. Waarschijnlijk schreven verschillende ontvangers het op hun beurt ook weer over als een soort kettingbrief. Later werden er wel gestencild.
Collectie Erfgoed Leiden
Erfgoed Leiden beschikt over een collectie van ruim 40 gedichten, hoofdzakelijk afkomstig van de Leidse LO’ers Arie Landaal en vooral Cor Kromhout. Daaronder een paar bekende die ook in het Geuzenliedboek zijn opgenomen: het Winkelmanlied, Anton van Werkendamme, De Duitsche cultuur en prof. Schneider. De rest is voor zover nu bekend verder nooit gepubliceerd. Ze zijn te lezen op de website van ELO in de beeldbank WO2.
Afbeelding afkomstig uit een particuliere collectie.