Benthem Jutting, Willemien van
Mien van Benthem Jutting (1920-2010) had net haar propedeutisch examen theologie gehaald toen zij op 26 november 1940 ’s middags een college van de theoloog prof. L.J. van Holk bijwoonde. Van Holk reageerde op de gebeurtenissen van die ochtend, toen er na een toespraak van prof. R. Cleveringa commotie was ontstaan op het Rapenburg. Cleveringa had in die toespraak stelling genomen tegen het aangekondigde ontslag van de Joodse docenten van de universiteit. Na afloop schreef zij de tekst van wat Van Holk uit; zo is die tekst bewaard gebleven.
Lange tijd was er geen aandacht voor de moedige, maar ook wat bezwerende woorden van Van Holk; alle aandacht was gericht op Cleveringa. Mien van Benthem Jutting probeerde de woorden van Van Holk gepubliceerd te krijgen en stuurde de tekst naar de criminoloog W. Nagel, die de tekst onder zijn pseudoniem J.B. Charles in 1976 publiceerde in het weekblad Vrij Nederland, zonder ook maar een woord vuil te maken aan de herkomst van de tekst en zonder Mien van Benthem om toestemming te hebben gevraagd. Nagel (1910-1983) was lange tijd hoogleraar penologie en criminele sociologie aan de Leidse universiteit geweest en in dat jaar met emeritaat gegaan. Ondanks deze onsympathieke behandeling bleef Van Benthem Jutting proberen om de tekst ergens gepubliceerd te krijgen. Dat lukte haar uiteindelijk met een artikel in het universiteitsblad Mare, maar een artikel voor het Leids Jaarboekje 1995 (een themanummer over de oorlog) werd geweigerd wegens plaatsgebrek.
Mien van Benthem woonde in hetzelfde studentenhuis, waar de Duitse dienstbode Julia Bolle een ondergedoken Joods kind onder haar hoede had genomen.