Kampenhout-Barnhoorn, Reinier en Jobje van
Reinier van Kampenhout (1907) was werkzaam als bouwvakarbeider en als kleine aannemer. Hij was in 1939 gekozen als lid van de gemeenteraad van Oegstgeest voor de SDAP en bezette de enige zetel van die partij. Over zijn illegale activiteiten is niet zoveel bekend, maar Van Kampenhout raakte nauw betrokken bij de zorg voor ondergedoken Joden en andere onderduikers. Hij behoorde tot de groep rond Theo en Sara Talboo-Lafeber. Op 19 januari 1945 werden Van Kampenhout en zijn vrouw Jobje (1910), Jacob Key en Theo Talboo ’s middags gearresteerd door de Feldgendarmerie van de Wehrmacht (de militaire politie), naar alle waarschijnlijkheid in verband met wapenbezit. Er waren inderdaad wapens in huis, maar de Feldgendarmerie heeft die niet of slechts voor een deel gevonden. In de avond werden door enkele andere leden van de groep, onder wie “zwarte Frits“, uit huis gehaald, over de schutting van de buren gegooid en verborgen bij een andere medewerker, Toon van der Nagel. De Feldgendarmerie liet een Joodse onderduikster, mw. Bagrach, ongemoeid. Zij werd waarschijnlijk niet als zodanig herkend.
Arrestatie en dood
Wat er met Van Kampenhout is gebeurd na zijn arrestatie is niet bekend. Het is niet bekend waar en hoe hij om het leven is gekomen en zijn lichaam is nooit gevonden. Jobje van Kampenhout werd na haar arrestatie overgebracht naar het huis van bewaring in Scheveningen. Zij overleed op 27 april 1945 in Den Haag, waar zij werd verpleegd.
Lies Bos neemt het werk over
Na het oprollen van de groep-Talboo werd het werk van Van Kampenhout overgenomen door Lies Bos (Leesha Bornstein), een Joodse onderduikster die in Heemstede woonde en daar voor Van Kampenhout werkte. Zij ontdekte dat Van Kampenhout voor ongeveer 150 voornamelijk niet-Joodse onderduikers zorgde.
Haar boek De Tulpen zijn rood uit 1980 is een belangrijke bron voor het illegale werk van Van Kampenhout. De vraag waarom er wapens bij Van Kampenhout waren verborgen blijft onbeantwoord.