Bursch, Frans
Frans Christiaan Bursch (1903-1981) was vanaf 1927 verbonden aan het Rijksmuseum van Oudheden, eerst als volontair en assistent, vanaf 1937 als conservator prehistorie. In 1932 was hij in Duitsland gepromoveerd, net zoals vrijwel alle andere Nederlandse beroepsarcheologen. Promoveren op zijn vakgebied, bekerculturen, was in Nederland namelijk niet mogelijk. In de jaren daarna was hij betrokken bij opgravingen in Drenthe, Friesland en Twente, op de Veluwe en in Limburg.
De Leidse school
De wereld van Nederlandse beroepsarcheologen was klein, maar sterk verdeeld over twee kampen, de Leidsche en de Groningse school. Eigenlijk was er nauwelijks contact tussen die twee. De directeur van het Rijksmuseum J.H. Holwerda was het boegbeeld van de Leidse school. Bursch, voor prehistorie, en zijn collega W.C. Braat voor protohistorie waren zijn trouwe volgelingen. Vooral Holwerda en Bursch hielden hardnekkig vast aan de Klassieke Oudheid als hét uitgangspunt voor de bestudering van de pre- en protohistorie. De nieuwe ontwikkelingen die de Groningse archeoloog A.E. van Giffen presenteerde werden afgewezen en genegeerd. Van Giffen was een man van empirisch natuuronderzoek en keek vooral naar de samenhang met Noordwest-Europa.
Rijksbureau voor het Oudheidkundig Onderzoek
De dominantie van de aandacht voor de Klassieke Oudheid zorgde ervoor dat Holwerda in 1939 werd opgevolgd door een theoloog/Egyptoloog W.D. van Wijngaarden. Bursch kreeg een jaar later ook promotie toen hij in juni 1940 directeur werd van het pas opgerichte Rijksbureau voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. Nu had hij de bevoegdheid opgravingen toe te wijzen aan gegadigden en hen van de benodigde middelen te voorzien.
Nationaalsocialisme
Bursch ontpopte zich in 1940 als een aanhanger van het nationaalsocialisme. Hoewel Bursch pas in oktober lid werd van de NSB had hij zeker al veel eerder affiniteit met het nationaalsocialisme. Mogelijk zou hij al eerder lid zijn geworden, als niet het ambtenarenverbod dat onmogelijk had gemaakt. Persoonlijk was Bursch sterk geïnteresseerd in de ‘Dietsche gedachte’. We zien hem eind jaren dertig optreden als prominent lid van de Leidse afdeling van de stichting Noord-Nederland – Vlaanderen en al spoedig na de oprichting in de zomer van 1940 als lid van de Volksche Werkgemeenschap, in het bijzonder van de Arbeidsgemeenschap voor voorgeschiedenis.
SS-invloed
De Volksche Werkgemeenschap was de opvolger van Der Vaderen Erfdeel, een uitgesproken NSB-organisatie. Maar de Volksche Werkgemeenschap werd opgericht door SS-voorman Henk Feldmeijer met geld van SS-baas Heinrich Himmler. De leden van de Werkgemeenschap onderhielden contacten met de SS-organisatie Das Ahnenerbe , hét onderzoeksinstituut dat fanatiek zocht naar bewijzen voor de theorie van de superioriteit van het Germaanse ras. De propaganda voor de Groot-Germaanse geschiedenis van het Nederlandse volk (en vooral het Germaanse ras) was een van de grote speerpunten van nieuwe club. Die geschiedenis was uiteraard vooral te vinden in de pre- en protohistorie en niet in de Klassieke Oudheid. Vandaar dat de SS veel meer aandacht had voor Van Giffen, maar dat was omgekeerd niet het geval. Bursch bleef overigens ook bij de SS tweede keus.
Propaganda
Als directeur van het ROB sprak Bursch altijd enthousiast over zijn vakgebied, maar haalde er steeds weer de nationaalsocialisme invalshoek bij. Zo hield op 20 juni 1941 een lezing op het eerste zomerkamp voor journalisten op kasteel Cannenburgh bij Vaassen. Dat was een zuiver nationaalsocialistische aangelegenheid en de lezing van Bursch paste daar volledig bij. Hij gaf toen een uiteenzetting over de nationaalsocialistische visie op de maatschappelijke betekenis van de pre- en protohistorische archeologie. Bursch publiceerde behalve in wetenschappelijke tijdschriften en bundels ook in enkele typische NSB-bladen.
Wat Aarde Bewaarde
Bursch en de Volksche Werkgemeenschap organiseerden eind 1942 in het Rijksmuseum de tentoonstelling Wat Aarde Bewaarde, die geheel gewijd was aan de prehistorische vondsten in Nederland. Daarover gaat een ander artikel op deze website. De tentoonstelling en het bijbehorende boek hadden een duidelijk herkenbare Germaanse invalshoek, zonder regelrechte nationaalsocialistische propaganda. Door deze tentoonstelling kreeg Bursch grote ruzie met Van Giffen en Van Wijngaarden. In Duitsland kreeg hij meer waardering.
Oekraïne
Tot begin 1943 zou hij als conservator aan het RMO verbonden blijven. In juni van dat jaar reisde hij op voorstel van het Ahnenerbe af naar Solonje in de buurt van Dnjepropretovsk (Oekraïne) om daar onderzoek te doen naar de oudste Germaanse sporen in dat gebied. Na enkele maanden moest de opgraving worden stopgezet omdat het front naderde. Veel resultaat had het onderzoek niet opgeleverd. Germaanse sporen werden niet gevonden. De grafheuvels bleken veel ouder te zijn. De vondsten, of een deel daarvan, behoren nu tot de collectie van het museum.
Weer in Nederland
Bursch keerde in september of oktober 1943 terug naar zijn woonplaats Oegstgeest. Daar werd hij lid van de Landwacht. De geïnteresseerde Leidenaren konden aanschuiven bij zijn lezing in Den Vergulden Turk op zaterdag 22 januari 1944. De titel van zijn voordracht was Russische reisindrukken.
In mei 1944 volgde zijn benoeming tot hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam. Na Dolle Dinsdag 5 september 1944 pakte hij zijn biezen en vertrok naar Duitsland, waar hij in 1946 werd gearresteerd. Na zijn straf te hebben ondergaan ging hij verder aan de slag als leraar klassieke talen.
Waarschijnlijk zal Bursch in de herinnering vooral bekend blijven als de man die in de Oekraïne naar Germaanse scherven zocht, maar dat doet tekort aan zijn vóóroorlogse verdiensten voor de archeologie.
Meer lezen? Martijn Eickhoff, De oorsprong van het ‘eigene’. Nederlands vroegste verleden, archeologie en nationaal-socialisme (Amsterdam 2003).
Afbeelding:
Saksische bulturn uit de vijfde eeuw na Christus, Collectie RMO inv.nr. HRS 1 (Gewijzigd, CC BY 3.0 NL).