Drunen, kapelaan H.C.A.P. van
Kapelaan H.C.A.P. van Drunen (1905) was met ingang van 1 januari 1940 verbonden aan de parochie van de St. Petruskerk aan de Lammenschansweg. Hij was eerder kapelaan geweest in Boskoop en daarvoor in Warmond. Van Drunen werd naast zijn taak als kapelaan ook actief als vice-praeses van de St. Josephgezellenvereniging (praeses van de vereniging was formeel pastoor Beukers van de Petrusparochie). Deze vereniging voor katholieke jonge arbeiders maakte deel uit van het landelijke Kolpingwerk, genoemd naar de Duitse priester Adolph Kolping en was gevestigd in een pand aan het Rapenburg. In het kader van de gelijkschakeling werd de vereniging in 1942 ontbonden, maar de persoonlijke contacten bleven in stand.
De katholieken waren fel tegenstanders van het nationaalsocialisme, alleen al omdat dit een goddeloze leer was, die uitging van het absolutisme van de staat. Ze maakten zich grote zorgen over het zielenheil van de mensen, die in de invloedssfeer van het nationalisme terechtkwamen en op die manier mogelijk zouden afdwalen van het geloof.
In 1941 richtten de bisschoppen een speciaal fonds op om financiële steun te verlenen aan kostwinners (uiteraard veelal gezinshoofden) die door hun principiële houding in de financiële problemen waren gekomen, bijvoorbeeld doordat ze waren ontslagen of ondergedoken. Van Drunen werd belast met de uitvoering van dit illegale Fonds voor Bijzondere Noden, ook wel ‘Fonds X’ genoemd. Later werden ook onderduikers voor de arbeidsinzet gesteund. Het geld werd opgebracht door de katholieken in Leiden. Van Drunen regelde ook onderduikadressen. Alleen al in de Petrusparochie werd maandelijks een bedrag van fl. 2000 tot fl. 6000 besteed aan vele honderden gevallen.
De tewerkstelling van arbeiders in Duitsland gaf reden tot bezorgdheid, omdat de zielzorg daar minimaal was en niet betrouwbaar bleek te zijn. Daarom probeerde Van Drunen contact te onderhouden met de mannen die in Duitsland werkzaam waren. Als zielzorger schreef hij tot augustus 1944 tweemaandelijks (standaard)brieven aan deze mannen.
Voor de hulp aan onderduikers had hij contact met Jan Bergsma en Bertha de Rijck van der Gracht van het Leidse Nationaal Steunfonds en met de vervalsingscentrale van het Leidse NSF, de Arbeidscentrale. Hij bood de Arbeidscentrale gelegenheid om te werken in het pand van de St. Josephgezellen aan het Rapenburg totdat er een ruimte in de Leidse schouwburg kon worden betrokken. Ook had hij contacten met Wieb Pera en Cor Kromhout van de Leidse afdeling van de Landelijke Organisatie voor hulp aan onderduikers, de LO.
In de hongerwinter werkte Van Drunen nauw samen met twee andere rooms-katholieke priesters, rector L. Beune van het Liduinahuis aan de Zoeterwoudsesingel en rector F. Bernefeld van het St. Elisabethhospitaal om de katholieken aan te sporen het schaarse voedsel en de schaarse brandstof met anderen te delen. Gedrieën waren zij moderatoren van de Katholieke Actie, de enige vorm van organisatie op katholieke basis, die nog door de bezetter werd gedoogd.
De activiteiten van Van Drunen raakten bekend in grote kring. Regelmatig kwamen er mensen aan de deur van de pastorie die naar ‘de kapelaan van de ondergrondse’ vroegen. Ondanks deze bekendheid heeft Van Drunen nooit problemen ondervonden. In 1949 vertrok hij naar Rotterdam.