Mohr-Kaufmann, Adolf en Gabriëlle

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Drie Stolpersteine voor de familie MohrAdolf Israel Mohr werd op 1 februari 1872 geboren in Lemberg, het huidige Lviv in Oekraïne – toen nog Galicië -, behorend tot het Oostenrijks-Hongaarse Keizerrijk. Vanaf 1902 hield hij praktijk in Wenen. Mogelijk had hij ook patiënten aan het Weense hof. Tijdens de Eerste Wereldoorlog onderscheidde Adolf zich als arts in de veldhospitalen aan het Oostelijk front, waarvoor het Rode Kruis hem het gouden Burgerlijke Kruis van Verdienste (Zivil-Verdienstkreuz) verleende. Adolf was getrouwd met Gabriele Sara Mohr-Kaufmann, die op 13 januari 1886 in Kaplice (Tsjechië) werd geboren. Hun enige dochter Herta Theresa Mohr werd op 24 april 1914 in Wenen geboren.

In 1932 begon Herta een studie medicijnen maar uiteindelijk werd ze Egyptoloog, een van de eerste vrouwen die een carrière opbouwde in dat veld. Herta was een begaafd mens, sprak veel talen, schreef poëzie en dagboeken.

In 1937 schreef Herta zich in voor een studie Egyptologie aan de Leidse universiteit, huurde een kamer op de Hogewoerd 113 en werd lid van de katholieke studentenvereniging Augustinus (op 13 juli 1939 liet ze zich katholiek dopen). Tot haar deportatie naar Westerbork in 1942 werkte ze aan een als proefschrift bedoelde publicatie over de grafkapel van de uit Saqqara afkomstige Egyptische rechter en priester Hetep-Her-Akhti (2400 v. Chr). De kapel maakt deel uit van de collectie van het Leidse Rijksmuseum voor Oudheden. In september 1940 belemmerden de oorlogsomstandigheden haar studie zodanig dat ze haar onderzoek staakte. Om onduidelijke reden zag ze af van een aanbod om naar Amerika uit te wijken.

In augustus 1939 vluchtten Adolf en Gabriele vanuit Wenen naar Nederland. Ze vestigden zich er als Joodse statelozen, eerst in Den Haag, later in Rotterdam, waar Adolf als huisarts praktiseerde. In 1939 verhuisden vader en moeder Mohr naar de Fagelstraat 17 in Leiden. In 1940 trok Herta bij hen in op de Fagelstraat 17. In september 1940 werden de drie gezinsleden als stateloze niet-ariërs gedwongen de kuststrook te verlaten. Adolf en Gabriele vertrokken naar Den Bosch, Herta eerst naar Bilthoven en later naar Eindhoven.

Op 2 augustus 1942 werd de katholiek gedoopte Jodin Herta, als vergelding voor de kritische brief over de jodenvervolging die de bisschoppen in kerk hadden laten voorlezen, aangehouden in Eindhoven en naar Westerbork afgevoerd. Adolf en Gabriele werden in Den Bosch opgepakt en eveneens naar Westerbork afgevoerd. Adolfs pogingen om op grond van zijn gezondheidsproblemen in villa Bouchina te Doetinchem te worden opgenomen en zo zijn deportatie te voorkomen waren vergeefs. Desondanks werd het gezin in Westerbork lange tijd een ‘Sperre’ gegund: een vrijstelling van transport naar het oosten; Adolf vanwege zijn indrukwekkende staat van dienst en de multi-talige Herta omdat ze zich nuttig kon maken als vertaalster in de kampadministratie. Blijkens een bewaarde brief, was ze er relatief gelukkig. Diverse pogingen uit de academische wereld om haar uit het kamp te krijgen, liepen op niets uit.

Nét voor het transport naar Westerbork had Herta het voorwoord bij haar proefschrift over de grafkapel weten te voltooien. ‘The Mastaba of Hetep-Her-Akhti: Study on an Egyptian Tomb Chapel in the Museum of Antiquities Leiden’ werd in 1943 door vrienden uitgegeven bij de Leidse uitgeverij Brill. Het boek maakte indruk. Zelfs enkele Duitse universiteiten schaften het tijdens de oorlog aan: de naam Mohr is niet typisch Joods…

In januari 1944 werd Herta beschuldigd van zijdelingse betrokkenheid bij een corruptiezaak in het kamp. Ze lijkt zelf niets verkeerds gedaan te hebben maar het feit dat ze erover had gepraat met andere gevangenen werd door de kampcommandant opgevat als een inbreuk op de kampdiscipline en op 25 januari 1944 bestraft met transport naar Auschwitz. Daar wist Herta een jaar lang in leven te blijven. Toen het kamp in januari 1945 werd geëvacueerd wegens de oprukkende Russische strijdkrachten belandde ze – via het Poolse concentratiekamp Groß-Rosen – in Bergen-Belsen, waar ze volgens de officiële documenten op 15 april 1945, 30 jaar oud, omkwam, maar mogelijk overleed ze al eerder onderweg naar dit concentratiekamp.

In 1944 werd ook de ‘Sperre’ voor Adolf en Gabriele opgeheven. Op 18 januari 1944 werden ze naar Theresienstadt gedeporteerd. Op 28 oktober 1944 werden zij van daaruit op transport gesteld “naar het oosten”. Twee dagen later werden Adolf – 72 jaar oud – en Gabriele – 58 jaar oud – vermoord in vernietigingskamp Auschwitz.

———————————————————————————

Op woensdag 15 juni 2022 werden door de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden voor Adolph, Gabriele en Herta Stolpersteine geplaatst bij hun laatste vrijwillig bewoonde adres: Fagelstraat 17.

Een verslag van deze dag is te lezen op de website van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden. Daarop staan ook foto’s en de teksten die bij de steenleggingen werden uitgesproken.

Deze tekst is (deels) gebaseerd op informatie van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden, die toestemming verleende voor de tekstbewerking en het plaatsen van beeldmateriaal.

Bronnen: Arnold Schalks (Werkgroep Stolpersteine Leiden), Sebastiaan Berntsen (Nederlands Instituut voor het Nabije Oosten), Nicky van de Beek, Wikipedia, Alphons Siebelt.

Tekst aangepast op 23 maart 2023