Weijl, Joseph Michael en zussen

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Stolpersteine voor broer en zussen Weijl in de Kloksteeg te LeidenBakker Joseph Michael Weijl (1885) en zijn zussen Helena (1882), Judith (1886) en Alida (1892) werden op 26 maart 1943 in Sobibór vermoord. Helena en Judith hadden boven de bakkerij een naaiatelier. Alida werkte op het Leidse belastingkantoor. Allen waren ongehuwd. Zus Hanna (1889) woonde in Den Haag; zij was als eerste vrouw in Nederland in 1925 voor de Haagse rechtbank beëdigd als makelaar en was directrice/eigenaar van het Woningbureau Duinoord. Dat bureau deed ook in hypotheken, taxaties en verzekeringen. Ze werd in Den Haag opgepakt en op 3 december 1942 vermoord in Auschwitz. Ook zij was ongehuwd. In Den Haag woonde ook nog de oudste broer, Louis (1884) die op latere leeftijd advocaat was geworden. Hij overleefde als enige de oorlog. Louis was gemengd gehuwd maar had geen kinderen.

Contacten
De familie Weijl kreeg adviezen om onder te duiken. In die zin heeft Frans van der Reijden zich uitgelaten. Toch hebben ze daar voor zover bekend geen gebruik van gemaakt, ondanks het feit dat hun zuster Hanna naar “het oosten” was gedeporteerd.
Bakker Weijl had veel aanloop van studenten. Het is goed mogelijk dat er bijeenkomsten zijn geweest van een clandestiene groep. Dit valt af te leiden uit een bericht in De Leidsche Courant van 8 mei 1948. Voor het Leids tribunaal, dat belast was met de berechting van politieke verdachten (collaborateurs), was Adri Krantz verschenen, de Leidse textielfabrikant die lid was geweest van de NSB. Hij werd er onder meer van verdacht om de groep waarbij Joseph Michael Weijl hoorde, te hebben verraden. Zelfs het wachtwoord ‘alles sal reg kom’, had hij overgebriefd. Wie er tot die groep behoorde en of die groep ook illegaal actief is geweest of alleen maar bijeenkomsten heeft gehouden, is niet bekend. Uit onderzoek van het strafdossier zal moeten blijken waarop deze beschuldiging gebaseerd was.

Nalatenschap
Na de oorlog moest Louis Weijl constateren, dat hij als enige van de familie was overgebleven. Hij werd door het Nederlands Beheersinstituut benoemd tot bewindvoerder van de nalatenschap van zijn broer en zussen. Maar voordat Louis kon gaan beheren moest hij eerst de nalatenschap inventariseren en opsporen. Dat zou niet meevallen, want de bezetter had alles geroofd en er waren diverse spullen bij bekenden in bewaring gegeven. Mogelijk was de bakkerij in andere handen overgegaan.
Klaarblijkelijk heeft het Louis nogal wat moeite gekost om de eigendommen terug te krijgen. Op 3 en 5 juli 1946 plaatste mr. Louis Weijl, advocaat en procureur in Den Haag, een advertentie in het Leidsch Dagblad en De Leidsche Courant, waarin hij verzocht ‘allen, die gelden en/of goederen aan genoemde afwezigen verschuldigd zijn of van dezen op enige wijze in rechtsbetrekking staan … vóór 15 juli 1948 aangifte te doen bij ondergetekende. Niet voldoening hieraan is strafbaar.’ Kennelijk was de respons onvoldoende, want op 11 en 12 oktober 1946 plaatste hij opnieuw een advertentie in de dagbladen met de mededeling dat de rechtbank in Zwolle een industrieel had veroordeeld tot een boete van fl. 10.000 wegens het niet teruggeven van goederen afkomstig van een ‘afwezige’ Joodse familie. Hij heeft dat ongetwijfeld bedoeld als waarschuwing aan bepaalde personen.

Bewijs het maar!
Bakker Weijl en zijn zussen hadden namelijk goederen in bewaring gegeven aan bekenden, die het vermoedelijk niet zonder meer wilden afstaan aan de bewindvoerder en enig erfgenaam Louis. Misschien hoopten ze de goederen te kunnen behouden omdat de bakker en zijn zussen geen kinderen hadden. Louis moest uiteraard wel kunnen bewijzen dat de spullen van zijn vermoorde familieleden waren geweest. Dit is de tragiek die veel Joden na de oorlog hebben moeten meemaken: een juridische strijd om hun eigen, in goed vertrouwen in bewaring gegeven spullen terug te krijgen of de spullen van hun vermoorde familie. Voor de teruggave van onteigende onroerende zaken had de Nederlandse regering een regeling getroffen (Rechtsherstel), die gebaseerd was op de inschrijven in de openbare registers. Maar voor gebruiksvoorwerpen, schilderijen en sieraden en dergelijke was er een bewijsrechtelijk probleem: bewijs maar dat het voorwerp van je ouders, je oom of nicht of van jouzelf is geweest wanneer je hele huis is leeggeroofd. Dat zien we vandaag-de-dag nog terug bij de problematiek rond het geroofde kunstbezit.

Moeizaam
Dat het voor Louis een moeizame aangelegenheid is geweest om de familie-eigendommen terug te krijgen blijkt wel uit een ‘oproep’ die hij twee jaar later nog in de krant plaatste, waarin hij zes met naam en adres genoemde personen in Leiden en ‘alle andere bekende en onbekende bewaarnemers van gelden en of geldswaarden en/of goederen van voornoemde J.M. Weijl en de dames Weijl’ sommeerde ‘hiervan uiterlijk 1 december 1948 aan de ondergetekende bewindvoerder mededeling te doen.’ Twee van de zes waren collega’s geweest van Alida, een was de vrouw van een van die collega’s, twee zussen hadden in de Kloksteeg gewoond.
Misschien dat Louis nu te ver was gegaan door die zes mensen met naam en adres in de krant indirect te beschuldigen van het achterhouden van spullen, want op 1 december plaatsten ze zelf gezamenlijk een advertentie dat ze zich VOLKOMEN [inderdaad met hoofdletters] hadden gekweten van de verplichting tegenover de bewindvoerder. Wanneer ze de spullen al eerder, vóór de advertentie van Weijl, hadden teruggegeven moet het ook wel onaangenaam zijn geweest om publiekelijk als profiteur te kijk gesteld te worden. Maar of ‘alle andere bekende en onbekende bewaarnemers’ hun in bewaring gegeven spullen aan Louis Weijl hebben overhandigd weten we niet.
De afloop van deze ellendige juridische strijd is onbekend. Doordat Louis Weijl er niet voor terugschrok om ruim drie jaar na de oorlog die advertentie te plaatsen kunnen we ons een beetje voorstellen wat tal van Joden na de oorlog hebben moeten meemaken. Een aantal van hen kon daar niet meer mee leven en emigreerde naar Israël of naar de Verenigde Staten. De bewaarnemers, die wel wrang-spottend ‘bewariërs’ worden genoemd, konden gerust zijn.

Stolpersteine
Oorspronkelijk zou op 14 november 2020 de Duitse kunstenaar Gunter Demnig struikelstenen plaatsen voor de familie Weijl. Door de beperkingen in verband met de corona-pandemie zijn de stenen pas op 26 maart 2021 gelegd.

Bron:
Voor dit artikel heeft de beeldend kunstenaar Arnold Schalks gegevens beschikbaar gesteld. Hij schreef een roman over de Kloksteeg Steeg. Kroniek van een zere plek, dat eind 2019 is verschenen. Voor dat boek deed hij onder meer onderzoek naar de familie Weijl. Lees ook het stuk dat hij plaatste op Joods Monument. Ook was hij de initiatiefnemer voor het leggen van de struikelstenen. De foto is van hem afkomstig.

Dit artikel is geheel herzien en aangevuld op 15 en 16 juni 2010 en aangevuld op 28 maart 2021.