Pollack-Simons, Kurt en Gertrud

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Kurt Pollack werd op vrijdag 18 juli 1879 in Breslau (Wrocław) geboren. Op 7 februari 1902 haalde hij daar zijn bul als internist. Zijn latere echtgenote Gertrud Simons werd op maandag 22 juni 1891 uit een Nederlands gezin geboren in Berlijn. Haar vader, die in mei 1923 werd benoemd tot Ridder in de orde van Oranje Nassau, was daar consul voor het Koninkrijk der Nederlanden. Kurt en Gertrud kregen twee zonen: Franz (1918) en Fritz (1922).

Kurt Pollack diende tijdens de Eerste Wereldoorlog als arts in het Duitse leger. Hij was gestationeerd aan het front bij de Franse grens en werd voor zijn prestaties onderscheiden met een medaille. Maar ook Gertrud maakte zich in die tijd – zonder Kurt nog te kennen – verdienstelijk voor Duitsland door zich vrijwillig aan te melden als verpleegster bij het Duitse Rode Kruis; uitzonderlijk voor een Nederlands staatsburger. Die verleende verdiensten zouden Kurt en Gertrud later nog van pas komen.

Verontrust door de machtsovername door Hitler besloot de familie Pollack hun oudste zoon Franz naar Nederland te sturen om daar een opleiding te volgen. In 1934 vertrok hij naar Amsterdam. Hij verliet Amsterdam als gediplomeerd werktuigbouwkundige en vond werk bij Stork in Hengelo.

Op 30 juni 1938, de dag voordat Nederland de grenzen sloot voor vluchtelingen, verlieten Kurt, Gertrud en Fritz Berlijn. Ze vestigden zich op de Rijnsburgerweg 163. Op dat adres bevond zich een pension dat door Gertruds familie was aangekocht om Gertrud en Kurt van een bescheiden inkomen te voorzien. Kurt mocht in Nederland namelijk niet werken als arts omdat zijn diploma’s hier niet werden erkend. In Leiden leerde Fritz Elly Boässon kennen. Zij raakten zeer goed bevriend en trouwden later met elkaar.

Omdat de bezetter de kuststrook tot verboden gebied voor stateloze niet-ariërs verklaarde, moest de familie Pollack op 8 oktober 1940 verhuizen. Elly stelde de familie nog voor om onder te duiken, ze had al een adres gevonden, maar Kurt sloeg het aanbod af: “Ik ben een Arts. Als mijn volk naar Polen gaat – ga ik mee.” Kurt, Gertrud en Fritz verhuisden naar Enschede, waar hun zoon Franz al jaren woonde.

Bij de grote razzia op jonge mannen in Twente en Gelderland in september 1941 werd Franz in Hengelo opgepakt. Zijn werkgever: Stork, probeerde – vergeefs – om hem vrij te krijgen. Op 14 september 1941 werd Franz weggevoerd om op 30 september 1941 in Mauthausen te worden vermoord. Kurt en Gertrud ontvingen een officieel bericht dat hij “gestorven” was. In Hengelo is voor Franz een Stolperstein gelegd bij de Kievitstraat 38. 

Tot april 1943 logeerde het gezin Pollack bij verre familie van Gertrud op wisselende adressen in Enschede. Gertrud was er actief in de buitenschoolse Jeugdzorg. Fritz maakte in Enschede zijn middelbare school af en volgde daarna de chaloetz training – een voorbereiding op de vestiging in Palestina.

In april 1943 werden Kurt en Gertrud naar Westerbork gestuurd. Fritz was daar al eerder, op 3 oktober 1942, naartoe gestuurd om als lid van de chaloetzim-groep werk te verrichten in het kamp, maar ook – onder bewaking – buiten het kamp bij boeren in de buurt. Kurt vond werk als arts in de ziekenbarak van het kamp.

Kurt en Gertruds aan Duitsland verleende diensten kwamen nu van pas. Het gezin werd uitstel verleend voor de massadeportaties die in juli 1943 vanuit Westerbork naar Sobibór op gang kwamen. Na de ontvangst van certificaten die toestemming gaven voor vestiging in Palestina werden Kurt, Gertrud en Fritz overgebracht naar het uitwisselingskamp Bergen-Belsen. Fritz vertrok op dinsdag 11 januari 1944 met het eerste transport, Kurt en Gertrud volgden hem twee weken later: op dinsdag15 februari 1944. De omstandigheden in het overvolle Bergen-Belsen verslechterden rap. Kurt werd ernstig ziek en overleed op zondag 14 januari 1945. Zijn lichaam werd naar een klein crematorium buiten het kamp gebracht.

Toen het Rode Leger Bergen-Belsen dicht was genaderd, besloten de Duitsers het kamp te ontruimen. Daartoe werden op dinsdag 10 april 1945 duizenden, deels uitgeputte en zieke gevangenen, waaronder Gertrud en Fritz, op een trein gezet die twee weken lang zonder eten of sanitaire middelen door Duitsland reed zonder zijn eindbestemming KZ Theresienstadt te bereiken. De reis eindigde op maandag 23 april 1945 voor een opgeblazen brug bij Tröbitz, waar het opgerukte Rode Leger de treinpassagiers kon bevrijden. Ongeveer 500 van de 2.500 gevangenen overleefden de reis niet. Gertrud Simons bezweek twee dagen na haar bevrijding, op woensdag 25 april 1945, in of nabij Tröbitz. Zij werd in een tweede massagraf aan de Doberlugerstraße in Tröbitz begraven.

Fritz overleefde de dodenrit wel. Na zijn bevrijding werd hij in een ziekenhuis in Leipzig verpleegd en herstelde. Terug in Nederland begon hij aan een zuivelstudie aan de Universiteit Wageningen. Hij trouwde met Elly Boässon en emigreerde in 1953 naar Israël.

———————————————————————————

Op woensdag 11 januari 2023 werden door de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden voor Gertrud en Kurt Stolpersteine geplaatst bij hun laatste vrijwillig bewoonde adres: Rijnsburgerweg 163 

Een verslag van deze dag is te lezen op de website van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden. Daarop staan ook foto’s en de teksten die bij de steenleggingen werden uitgesproken.

Deze tekst is (deels) gebaseerd op informatie van de Stichting Herdenking Jodenvervolging Leiden, die toestemming verleende voor de tekstbewerking en het plaatsen van beeldmateriaal.

Bronnen: Pieter Schrijnen (Werkgroep Stolpersteine Leiden), Ruth Birger en Aliza Meir (kleindochters van Kurt en Gertrud), Alphons Siebelt, Peter van der Geer (bewoner Rijnsburgerweg 56).

Tekst aangepast op 23 maart 2023