Academisch Ziekenhuis

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Als groot ziekenhuis met vele gebouwen ging de directie er in de zomer van 1939 er toe over om maatregelen te treffen in geval er oorlog zou uitbreken. Men was er van doordrongen, dat er in de moderne wijze van oorlogvoeren voortaan ernstig rekening moest worden houden met luchtaanvallen. De bombardementen tijdens de Spaanse Burgeroorlog en bij de Duitse inval in Polen hadden dat wel duidelijk gemaakt.
Allereerst werden er grote katoenen doeken gemaakt met een rood kruis om op de daken te bevestigen, zodat de gebouwen vanuit de lucht kenbaar werden als ziekenhuis. In elk paviljoen werd een verstevigde schuilplaats aangelegd, meestal de centrale gang. Wanneer die ruimte ramen had werden die aan de buitenzijde voorzien van zandzakken tot manshoogte. Verder werden er onder twee gebouwen een schuilkeldesr aangelegd: één openbare schuilkelder en één voor het personeel dat geen medische functie had. Beide kelders hadden een opvangcapaciteit van ongeveer 300 personen. Alle personeelsleden en alle patiënten konden zo nodig de beschikking krijgen over een gasmasker.

Mei 1940: Nederlandse en Duitse militairen
Het Academisch Ziekenhuis heeft verschillende malen met oorlogsslachtoffers te maken gehad. Om te beginnen in de meidagen van 1940, toen er hevig werd gevochten om het bezit van vliegveld Valkenburg en er behalve  gewonde Nederlandse en Duitse militairen ook gewonde burgers werden binnengebracht. In totaal zijn er bijna 170 Duitsers binnengebracht en 477 Nederlandse militairen. Sommige ernstig gewonde militairen moesten langere tijd worden verpleegd. De nieuwe Rijkskommissaris A. Seyss-Inquart bracht op 23 juni 1940 een bezoek bracht aan het ziekenhuis, waar op dat moment nog 110 Duitse militairen werden verpleegd. Wellicht dat Duitse en Nederlandse militairen na verloop van tijd enige sympathie voor elkaar ontwikkelden, want in september kreeg het verplegend personeel van zowel Nederlandse als Duitse oorlogsgewonden een schilderij aangeboden van de hand van Dirk Nijland. Het werd opgehangen in het zusterhuis. Vermoedelijk werden er nadien geen gewonde Duitse militairen meer opgenomen omdat die elders werden verpleegd. Wel werden er “gewone” zieke Duitse militairen behandeld.

Ontslag Joods personeel
De Academisch Ziekenhuis viel bestuurlijk onder de verantwoordelijkheid van de Leidse Universiteit. Zoals alle overheidsinstellingen kreeg het ziekenhuis eind 1940 te maken met het gedwongen ontslag van Joods personeel. Het kostte twee leerling-verpleegsters hun baan: Clara Neter verleefde de oorlog, Henriëtte Vriesman, afkomstig uit Middelburg, stierf in Auschwitz op 11 februari 1944.

Een Joodse patiënt
Op 16 juli 1943 belt de boekhouder van het Academisch Ziekenhuis naar rechercheur Willem de Groot van de Leidse politie, dat het ziekenhuis opdracht heeft gekregen van de Joodse Raad in Amsterdam dat die middag om 15 uur een Joodse patiënt moet worden ontslagen en op transport moet worden gesteld naar Den Haag voor verder transport naar Westerbork. De Groot, werkzaam bij de Documentatiedienst, belast zich met deze opdracht en brengt de in Den Haag wonende Samuel Rosenblatt naar het Haagse station Hollands Spoor. Maar Rosenblatt heeft een wond aan zijn been, die tijdens het transport opnieuw iss gaan bloeden. Daarom wordt hij teruggebracht naar Leiden en opnieuw in het ziekenhuis opgenomen voor verder herstel.

Hij werd niet vergeten. Politiekommandant Hoffmann laat op 18 september SS-Obersturmführer Fischer in Den Haag weten, dat Rosenblatt op de 10e naar Amsterdam is gebracht. Franz Fischer was werkzaam bij het Referat IV-B4 van de Sipo/SD te Den Haag. Dit bureau was belast met de deportatie van Joden en opsporing van Joodse onderduikers.
Rosenblatt is op de 18e in Westerbork ingeschreven. Hij gaat op de 21e op transport naar Auschwitz en wordt daar drie dagen later bij aankomst vermoord.

Gewonden van de bombardementen
De tweede maal dat het ziekenhuis te maken kreeg met een fors aantal slachtoffers was in de dagen van de twee bombardementen op de stad, op 10 en 11 december 1944. Behalve ruim 60 doden vielen er ook vele tientallen gewonden.

Hongerwinter
Gelukkig is Leiden verder gespaard gebleven voor verder grof oorlogsgeweld, maar de stad kreeg wel te maken met de kleine bombardementen, beschietingen en natuurlijk de Hongerwinter. Door gebrek aan levensmiddelen en vooral brandstof moest de ziekenzorg noodgedwongen worden beperkt. Dit heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het verhoogde sterftecijfer in die maanden. Direct na de Bevrijding werden er zo’n 300 mensen met ernstig hongeroedeem naar het ziekenhuis gebracht.

Tekst aangevuld en herzien op 26 november 2021.