Ik Zal Handhaven

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Het blad Ik Zal handhaven was het eerste illegale blad, dat in Leiden zelf werd vervaardigd. Het eerste nummer verscheen al in de herfst van 1940. Verdere bijzonderheden staan vermeld in het standaardwerk over de illegale pers in Nederland Lydia Winkel en H. de Vries, De Ondergrondse pers 1940-1945 (nr. 248). De onderstaande tekst uit het boek is met toestemming van het NIOD overgenomen. Winkel vermeldt dat Ik Zal Handhaven in Leiden werd gestencild en werd uitgegeven van de herfst 1940 tot december 1943. Het blad verscheen eerst maandelijks en vanaf de herfst van 1941 onregelmatig en was gevuld met opinieartikelen, nieuws, binnenlandse berichten en humor in een oplage van circa 500 exemplaren. Van het blad zijn lang niet alle exemplaren bewaard gebleven. Maar er is meer bekend over de mensen die het blad vervaardigden. Ze waren meer gericht op actief verzet en eigenlijk was het blad voor hun maar bijzaak. Over de betreffende personen is via een link meer op deze website te vinden. Winkel schrijft over het blad het volgende:

In de herfst van 1940 werd te Leiden door een verzetsgroep, voornamelijk bestaande uit studenten, onder wie een aantal aspirant-officieren, die hun toevlucht hadden gezocht bij de Leidse Universiteit, een orgaan uitgegeven als onderdeel van het spionage- en sabotagewerk, dat hoofddoel was. Het blad bevatte in de eerste plaats praktische aanwijzingen voor de techniek en de tactiek van het openlijk verzet, bovenal voor personen, die direct met de bezettingsautoriteiten te maken hadden, zoals ambtenaren. Het blad verscheen een tijd lang regelmatig. De exemplaren werden ook onder de Duitse Weermacht verspreid. Betrokken bij de uitgave waren o.a.: J.F. van Walsem, chem. drs. (vermoedelijk de oprichter), H. ’t Hart, chem. drs., D.A.E. de Loos, F.N.F. van der Schrieck, de officieren C.L. Kist, en Sj. Nauta en de cadet vaandrig A.C.L. de Klerck. Omstreeks eind september 1941 werd een lijst opgesteld van verraderlijke en onbetrouwbare officieren, studenten en hun dames, welke in een oplage van 1000 exemplaren werd verspreid. Deze lijst is vele malen opnieuw vermenigvuldigd. Nauta werd, na een mislukte aanslag tezamen met Van der Schrieck op de provocateur G. Stelbrink te Haarlem, door de agent-provocateur George Ridderhof verraden en op 7 augustus 1941 gearresteerd. Op 15 oktober 1941 kreeg hij eerst levenslange gevangenisstraf, daarna werd het vonnis herzien in 15 jaar tuchthuisstraf. Tot de bevrijding door de Amerikanen verbleef hij in het concentratiekamp Lüttringhausen.
Van Walsem werd in oktober 1941 gearresteerd en is in januari 1943 in het concentratiekamp Neuengamme overleden. Van hem zei de Sachbearbeiter van de Sicherheitspolizei dat hij “fanatisch demokratisch veranlagt”was en dat hij veel Duitse boeken had gelezen welke de Duitsers ook gaarne lazen maar dat zijn interpretatie ervan “ganz falsch”was.
Kist besloot, na in Marseille gestrand te zijn bij een poging om naar Engeland uit te wijken met de cadetten J. van Olmen en G. de Jong en de 2e Lt. J.H. Knoop, een nieuwe poging te wagen i.v.m. de arrestatie van Nauta en hun gezamenlijke activiteit. Zij hielden zich aanvankelijk schuil in de pottenbakkerij van J. de Blanken, even buiten Leiden en verlieten Nederland in oktober 1941, nadat zij van tevoren een aanslag hadden voorbereid op drie provocateurs onder wie G. Stellbrink en een zekere De G. Een hunner maakte een afspraak met de provocateurs en de aanslag werd te Haarlem door anderen uitgevoerd kort na het vertrek van Kist naar Zuid Frankrijk. De G. werd hierbij voor G. Stellbrink aangezien en gedood. Kist keerde echter weer terug en reisde daarna nog enkele malen naar Zuid Frankrijk met opdrachten van Dezaul, het hoofd van de inlichtingendienst van onbezet Frankrijk, die Kist na de oorlog kenschetste als zijn beste koerier. Op 9 januari 1942 werd Kist te Brussel gearresteerd en, na twaalf malen tussen verschillende gevangenissen en kampen te zijn heen en weer gevoerd, op 24 juni 1943 op de Leusderhei gefusilleerd, tezamen met o.a. De Klerck en ’t Hart. Van der Schrieck en De Loos werden in de eerste helft van 1942 gearresteerd en kwamen voor in het z.g. “Tweede O. D. – proces” tegen generaal Röell en honderd anderen. Van der Schrieck werd om gezondheidsredenen door bemiddeling van het Rode Kruis in april 1944 ter gelegenheid van de verjaardag van Hitler vrijgelaten. De Loos keerde na de bevrijding terug uit Dachau.
De Blanken besloot, toen vrijwel iedereen uitgevallen was, de uitgave van het blad voort te zetten, teneinde de verdenking betreffende dit punt in elk geval van de gevangenen af te wentelen. Hij beschikte tenslotte nog over de stencilmachine. J. Geijsman werd bereid gevonden de leiding op zich te nemen. Deze vroeg zijn vriend J.M. van Stralen artikelen te schrijven. Inmiddels ontstond een geheel nieuwe situatie, toen in mei 1943 de inlevering van de radiotoestellen werd gelast. Geijsman en Van Stralen oordeelden dat Ik Zal Handhaven zijn taak nu wel volbracht had en geleidelijk geliquideerd moest worden, en dat men beter actueel, op het dagelijks gebeuren en de krijgsverrichtingen afgestemd blad kon gaan vervaardigen, dat bovendien de geallieerde instructies in verband met een eventuele invasie kon doorgeven. Dit werd de Kroniek van de Week.

Tot zover de tekst in het boek van Winkel. Ter verduidelijking het volgende. Ik Zal Handhaven werd dus opgezet door een paar afgestudeerden en studenten van de Leidse universiteit, maar had ook medewerkers in Leiden die geen band hadden met de universitaire wereld. Het is nog niet duidelijk hoe zij met elkaar in contact zijn gekomen. In ieder geval bleven de activiteiten van de niet-universitaire medewerkers die in Leiden woonden beperkt tot het blad. Zij staan ook aan de basis van het nieuwe blad Kroniek van de Week.