Schouwburg
In 2005 verscheen het boek Wat geeft die Comedie toch een bemoeijing, ter gelegenheid van het 300-jarig bestaan van de schouwburg. In hoofdstuk IV wordt uitgebreid stilgestaan bij de bezettingsjaren. Het onderstaande is voor een groot deel daaraan ontleend, maar Leiden4045 heeft er ook wat aan toegevoegd.
De schouwburg werd in de oorlogsjaren goed bezocht ondanks de vaak wat middelmatige theaterproducties. Alleen het jaar 1940 werd afgesloten met verlies. Verlies was er ook bij het bestuur: prof. E.E.M. Meijers en de advocaat H.R. Goudsmit moesten aftreden omdat ze Joods waren. Goudsmit werd opgevolgd door H. Burgersdijk, Meijers eerst door A.D. Vijgh en na diens overlijden in 1942 door H.J.P. Wassenaar. Het bestuur bestond verder uit penningmeester E.H. Moens en J.A.J. Barge en P. Wernink. Allemaal notabelen, afkomstig uit verschillende zuilen.
De schouwburg werd beheerd door het echtpaar Arnold en Johanna van Nieuwkerk-Link, die met hun dochtertje in de schouwburg op de begane grond woonden. Van Nieuwkerk was gemobiliseerd geweest en was in de meidagen van 1940 gewond geraakt bij de strijd om Dordrecht. Hij had in 1940 en 1941 een bijbaan (of hoofdbaan) als portier van het gewestelijk arbeidsbureau aan de Doezastraat.
Opvoeringen
Vanaf 1941 ging het financieel beter, er werd winst gemaakt. De behoefte aan amusement en vertier was nu eenmaal erg groot. Het repertoire was vrijwel uitsluitend van Nederlandse bodem en goedgekeurd zij door het Departement van Volksvoorlichting en Kultuur. Het niveau van het publiek schijnt wat te zijn gezakt, althans volgens de Leidse chroniqueur Han de Wilde. Vermoedelijk trok het nieuwe repertoire meer “gewoon” volk dan de meer verheven uitvoeringen van vóór de oorlog. De Wilde profiteerde er zelf ook van, want zijn revue Drie Vrijgezellen met de bekende acteur Lou Bandy werd driemaal opgevoerd. Op zaterdag 3 januari 1942 beleefde de revue in de schouwburg zelfs zijn 50e voorstelling.
Naar verluidt vonden er in de schouwburg ook regelmatig opvoeringen plaats van Duitse revues voor een Duits publiek, maar daarover is bij gebrek aan bronnen verder weinig bekend. In het seizoen 1941-1942 waren er zestien voorstellingen voor de Wehrmacht. Het Rheinisches Landestheater trad tweemaal op. In juli 1943 met de operette Wo die Lerche singt van Franz Léhar en in december van dat jaar met Der Vetter aus Dingsda van Eduard Künneke. Het (nog steeds bestaande) Landestheater uit Neuss had zich gevestigd in Arnhem. In januari 1944 werd de komische operette Der Blauwe Heinrich opgevoerd door de Spieloperette van de Kameropera.
De seizoenen 1942-1943 en 1943-1944 waren financieel een groot succes tot Dolle Dinsdag 5 september 1944 en de daarop volgende hongerwinter aan alles een einde maakte. De laatste aankondiging in het Zuidhollandsch Dagblad (de opvolger van De Leidsche Courant) dateert van die bijzondere 5e september: een voorstelling van De Bie’s varieté met de vier Kentons (lachpotpourri), Nicky Nobel (dwaasheden), Jan Brouwer (humorist en conferencier), de chansonnière Siska Hofman, de Martini’s (muzikaal), Koen Goedkoop (15 jarig muzikaal talent), het Ajax-trio (acrobatiek) en het komische paard Henkie (Lachen!). De voorstelling zou om 18.30 uur precies beginnen maar waarschijnlijk zijn al die artiesten inclusief het komische paard én het publiek die avond thuisgebleven in verband met de afkondiging van de Staat van Beleg. De bevrijding van Nederland was begonnen en de schouwburg zou tot na die tijd gesloten blijven. Maar er bleef een bureautje actief, dat in het grootste geheim moest werken.
De Arbeidscentrale van het NSF
In 1943 of 1944 vestigde zich op een zolderkamertje de Arbeidscentrale van het Leidse Nationaal Steunfonds. De Arbeidscentrale hield zich bezig met het vervaardigen van valse papieren en na de spoorwegstaking van september 1944 met de uitbetaling van de lonen van het stakende personeel van de NS en de NZHTM.
Joodse onderduiker
In de Hongerwinter bood de familie Van Nieuwkerk ook een tijdje onderdak aan de ondergedoken mr. H.R. Goudsmit.
Na de Bevrijding
In juni 1945 ging de schouwburg weer open, maar er kwamen vooral varietégezelschappen. Ook werden er enkele bevrijdingsvoorstellingen gegeven, zoals De Groote Geus, en de speciale uitvoering van het toneelstuk Repos Ailleurs van Eduard Veterman, opgevoerd ter gelegenheid van het 74e lustrum en de heropening van de Leidse universiteit. In de latere jaren zou de schouwburg veel te maken krijgen met het Werkcomité van Nederlands Volksherstel, Kunst en Ontspanning (K&O). Zo werd op 27, 28 en 29 juli het stuk Vrij Volk opgevoerd door de Amsterdamse toneelgroep 5 mei ’45 onder leiding van Albert van Dalsumen August Defresne. K&O bracht in oktober een speciale bevrijdingsrevue Leydts Goedt, geschreven door Han de Wilde onder regie van Bas Hageman. Het was een vrolijke revue zonder aandacht voor de meest droevige gebeurtenissen die in Leiden hadden plaatsgevonden. in later jaren bleef er een ongemakkelijke verhouding bestaan tussen de schouwburg en K&O, dat met de wethouder S. Menken en J. van Schaik twee invloedrijke bestuurders had.