Telders, Benjamin Marius
Aan de gevel van Rapenburg 45 bevindt zich een gedenkplaat voor prof. mr. Benjamin Marius Telders, die onthuld werd in 1947. Na zijn dood bleek Telders, die ongehuwd was, zijn woning te hebben nagelaten aan de universiteit. Telders (1903) stierf op 6 april 1945 in het concentratiekamp Bergen-Belsen, kort voordat het werd bevrijd door de Sovjets.
Bij het uitbreken van de oorlog in september 1939 was hij gewoon hoogleraar in het volkenrecht aan de Leidse universiteit. Toen was hij al zes jaar buitengewoon hoogleraar in datzelfde leergebied. Zijn specialisatie was echter de octrooirecht. Daarnaast was hij op 24 september 1938 voorzitter geworden van de Liberale Staatspartij.
Telders was een van de weinige hoogleraren die ook over zijn vakgebied schreef voor een groter, niet louter academisch publiek. Zijn vakgebied was uiteraard nauw verbonden met de politieke actualiteit. Hij schreef bijvoorbeeld stukken voor verschillende dagbladen, met name de Nieuwe Rotterdamsche Courant. Zo schreef hij na de Kristallnacht in Duitsland (9-10 november 1938) over de zijns inziens tekortschietende politiek van de Nederlandse overheid inzake de opvang van vluchtelingen. Zijn artikelen hadden dus vanaf september 1938 niet alleen een professorale status, maar ook een politieke lading.
Publicaties tegen landverraders Seyss-Inquart, Hachá en Rost van Tonningen
Naast hoogleraar was Telders door zijn voorzitterschap van de Liberale Staatspartij ook betrokken bij de landelijke politiek. Ook in die functie deed hij tal van voor Duitsland onprettige uitspraken. In het Liberale Weekblad van 7 oktober verklaarde hij waarom hij deze functie had aanvaard. Het eerste verzoek aan hem om voorzitter te worden was hem gedaan in de tijd dat Oostenrijk zich bij Duitsland had aangesloten. Vooral de rol van de Oostenrijkse kanselier Arthur Seyss-Inquart had hem pijnlijk getroffen. In een tijd van extremisme mochten volgens hem de mensen uit het midden, die nationaal voelden, zich niet aan de nationale zaak onttrekken om aan dat extremisme geen ruimte over te laten.
Krap een half jaar later, in een vergadering op 25 maart 1939 zette hij de positie van de partij op dat moment uiteen. De partij bevond zich tegen wil en dank in de oppositie. Er zou een nationale regering moeten komen. Alle uitingen van anti-nationale aard zouden “met de grootst mogelijke kracht” moeten worden onderdrukt. Aan Nederlanders die dat in woorden of daden zouden betwijfelen moest “onverwijld het zwijgen … worden opgelegd.” Aan figuren als Seyss-Inquart of Hácha moest geen ruimte worden gegeven. Seyss-Inquart had Oostenrijk in maart 1938 aan Hitler uitgeleverd (de Anschluss) en Emil Hácha was de president van Tsjecho-Slowakije, die na de bezetting door Duitsland op 16 maart 1939 in functie was gebleven, maar dan ondergeschikt aan de nieuwe Duitse machthebbers van het protectoraat Bohemen en Moravië.
In het tijdschrift De Gids, waarvan Telders in 1934 redacteur was geworden, verschenen verschillende artikelen over actuele politieke ontwikkelingen, waarbij Nazi-Duitsland het moest ontgelden. Het veroorzaakte ook wrijvingen met de Nederlandse NSB. Naar aanleiding van een artikel van 20 maart 1939 over de opdeling van Tsjecho-Slowakije (bij het verdrag van München, 30 september 1938) werd Telders aangeklaagd door M. Rost van Tonningen, prominent lid van de NSB wegens smaad. Telders had volgens Rost een verband gelegd tussen het verraad van de leiders van Tsjecho-Slowakije en een mogelijke houding van Rost in een soortgelijke situatie. Telders werd door de Rechtbank Amsterdam veroordeeld tot een boete van f. 25,= wegens eenvoudige belediging. De vrijheid van meningsuiting van een politicus bleek dus toch beperkt.
Publicaties over het oorlogsrecht
Na het uitbreken van de oorlog in september 1939 schreef Telders verschillende malen over de rechtmatigheid van het optreden van de ‘belligerenten’. Daarbij hanteerde hij strikte juridische opvattingen en spaarde geen van de betrokken partijen, ondanks de door Nederland gehanteerde en door Telders noodzakelijk geachte neutraliteit. Maar hoewel hij kritisch schreef over beide partijen, had Telders de meeste kritiek op het Duitse optreden. Zo beschreef hij daags na de torpedering van het Nederlandse schip de Burgerdijk op 15 februari 1940 in de Nieuwe Rotterdamsche Courant deze daad als “een kras staaltje van rechtsverachting en rechtsverkrachting” door de Duitse marine. De Burgerdijk was, hoofdzakelijk geladen met graan en soja, tijdens de reis van New York naar Rotterdam door een Duitse onderzeeboot op 10 februari aangehouden en tot zinken gebracht. Alle opvarenden hadden het overleefd. Volgens Telders was de hele actie van de onderzeebootkapitein in strijd met verschillende, ook Duitse, rechtsregels. In zijn Verzamelde Geschriften zijn meer voorbeelden te vinden van gepubliceerde diskwalificerende opmerkingen over het Duitse internationale optreden.
Vermoedelijk werden de uitlatingen van Telders nauwkeurig door de Duitse inlichtingendienst genoteerd en doorgezonden naar Berlijn. Daar werd zijn naam ongetwijfeld toegevoegd aan de lijst van anti-Duitse personen. Dat zou nog tot een vervelende verrassing zorgen.
Tegen Seyss-Inquart, maar nu in Nederland
In 1939 was Seyss-Inquart nog ver weg in Oostenrijk, maar in juni 1940 verscheen hij opeens in Nederland als Rijksommissaris. Na de capitulatie in mei 1940 schreef Telders nog enkele artikelen in de Nieuwe Rotterdamsche Courant en De Telegraaf. Daarnaast schreef hij verschillende notities. In de NRC behandelde hij kort na de installatie van het Rijkscommissariaat in vier artikelen de nieuwe staatsrechtelijke status van bezet Nederland. Zijn conclusie was redelijk positief: de regeling was in overeenstemming met het volkenrecht en kwam tegemoet aan de Nederlandse wetten, het bestuur en de rechtspraak. Aangaande de van de ambtenaren geëiste loyaliteitsverklaring zag Telders geen belemmeringen deze te ondertekenen. Het leek dus allemaal wel mee te vallen. Maar in een nota aan de Nederlandse regering in Londen, verzonden via de Amerikaanse consul in Amsterdam, opgesteld 15 oktober, was zijn mening radicaal veranderd. De stroom van verordeningen, die sinds juni waren verschenen, bleken in de meeste gevallen wel degelijk in strijd te zijn met het volkenrecht, in het bijzonder het Landoorlogreglement van 1907. Telders signaleerde als hét breekpunt, dat de Rijkscommissaris maatregelen kon nemen “in het belang van het Groot-Duitse Rijk.” Dat was volledig in strijd met het Landoorlogreglement. In de afgelopen maanden had de bezetter al twee dingen proberen te bereiken, namelijk het onrechtmatig leeghalen van bezet Nederland, en het dringen van het land in een ideologische richting. De richting, waarin de Duitse bezetting zich ontwikkelde was voor Telders dus al snel duidelijk.
Politiek Convent
In de tussentijd was Telders ook betrokken geraakt bij het Politiek Convent, een overlegorgaan van vertegenwoordigers van de grote politieke partijen, dat in juli 1940 voor het eerste bijeen was gekomen. Hiervoor stelde hij een brief op aan een secretaris-generaal over de wet- en regelgevende bevoegdheid die de secretarissen-generaal hadden gekregen van de bezetter. In de Nederlandse staatsrechtelijke constellatie hadden die nooit een dergelijke bevoegdheid gehad. Wanneer de secretarissen-generaal van deze bevoegdheid, die ze op basis van bezettingsrecht hadden verkregen, gebruik zouden maken zou dat volgens Telders in strijd zijn met het Landoorlogreglement. Het was een bij voorbaat kansloze poging.
De ariërverklaring
De Nederlandse universiteiten kregen voor het eerst te maken met de uitsluiting van de Joden aan het begin van de maand oktober. Er kwam een algemeen verbod om Joden in openbare dienst aan te stellen of om hen te bevorderen. Telders en zijn Amsterdamse collega prof. Paul Scholten probeerden de hoogleraren zover te krijgen, een gezamenlijk protest in te dienen bij de Rijkskommissaris. Het bleek een nutteloos protest, want kKort daarna viel de ariërverklaring bij alle hoogleraren, docenten en overig personeel in de bus. Opnieuw kwam Telders in actie en eind oktober stuurde de Senaat van de universiteit een protestbrief naar de waarnemend secretaris-generaal van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen. Daarin werd geconcludeerd dat de ariërverklaring door de hoogleraren niet zonder “ernstig protest” kon worden ondertekend. Deze brief was opgesteld door Telders. Hij had ook een brief met gelijke strekking geschreven naar de Hoge Raad. Ondanks de protesten werd de Ariërverklaring door iedereen getekend, Telders incluis.
26 november 1940
De ariërverklaring leidde uiteindelijk tot het ontslag uit overheidsdienst van iedereen, die deze verklaring niet had kunnen of willen ondertekenen. Maar eerst werden de betrokkenen eind november op non-actief gezet. Het leidde er toe, dat op dinsdag 26 november 1940 prof. R. Cleveringa, als decaan van de juridische faculteit van de Leidse universiteit, in het Groot Auditorium een zorgvuldig voorbereide toespraak hield tot de in grote getale opgekomen studenten. Dit gebeurde in een sfeer van grote opwinding onder de studenten, wat er toe leidde dat het onderwijs voorlopig werd opgeschort. De universiteit werd echter niet gesloten, zoals heel vaak wordt geschreven. Bij het schrijven van de toespraak, die door Cleveringa werd uitgesproken, was Telders nauw betrokken. Hij had zelfs aangeboden die toespraak te houden, maar Cleveringa nam zelf zijn verantwoordelijkheid.
Na die opwindende dinsdag de 26e november ging Telders voort op de ingeslagen weg. Al eerder had hij een uitnodiging gekregen om op vrijdagavond de 29e in Amsterdam een spreekbeurt te houden studenten. Het was een lezing in een cyclus, die begin die maand was begonnen. De titel van Telders’ lezing luidde ‘Recht als element van de Nederlandse cultuur’. De lezing van Telders in de aula werd bijgewoond door naar schatting 1000 aanwezigen. De avond werd besloten door een korte herdenking van de in de meidagen van 1940 gevallenen én een woordje over de vier gegijzelde hoogleraren én het voorlezen van een couplet van het Wilhelmus. Er vonden verder geen ongeregeldheden plaats. Over deze gebeurtenissen is meer te lezen in het boek van Peter Knegtmans (Professoren van de stad, Amsterdam 2007, pp. 106-107).
Arrestatie en gevangenschap
Het was duidelijk, dat Telders niet van zins was zich verder stil te houden. Het was dan ook niet verrassend, dat hij op 18 december 1940 werd gearresteerd. Wat de concrete aanleiding is geweest voor zijn arrestatie is niet bekend. Waarschijnlijk was het zeker niet alleen wegens zijn betrokkenheid bij het hooglerarenprotest, maar achtte de bezetter hem te gevaarlijk als opinievormer en publicist om hem vrij te laten rondlopen. De artikelen in de NRC van juni zullen niet direct de aanleiding zijn geweest, maar wel zijn nota’s en brieven en zijn artikelen van voor de oorlog. Zijn opmerkingen over Seyss-Inquart en Rost van Tonningen waren hoogstwaarschijnlijk niet vergeten. Een nazi-jurist als Seyss-Inquart moet hebben ingezien dat de activiteiten van Telders alleen konden worden bestreden door hem fysiek onschadelijk te maken. Door zijn gevangenschap was Telders rol inderdaad uitgespeeld, maar in zijn universitaire en politieke omgeving bleven zijn opvattingen levend.
Telders werd van het huis van bewaring in Scheveningen overgebracht naar het gijzelaarskamp Buchenwald. Het illegale blad Het Parool nr 23 van 25 september 1941 schreef over de zware omstandigheden waaronder Telders in Buchenwald moest leven, waar hij stenen moest bikken en waar hij ook mishandeld werd. De eerste negen maanden van 1944 werd hij vastgehouden in de gijzelaarsafdeling van het Kamp Vught. Na Dolle Dinsdag werd hij getransporteerd naar het concentratiekamp Sachsenhausen om vervolgens de laatste maanden van zijn leven in Bergen-Belsen door te brengen.
Na de oorlog
De plaquette aan de toenmalige woning van Telders is niet het enige monument voor hem in Leiden. In 1950 werd in het Klein Auditorium een herdenkinsplaquette geplaatst met een portret. In het Groot Auditorium is één van de gebrandschilderde ramen gewijd aan het universitair verzet, met de toespraak van Cleveringa als middelpunt. Het gezicht van de sprekende hoogleraar is echter dat van Telders.
Telders is in de late jaren vijftig van de vorige eeuw enigszins in de vergetelheid geraakt. Lange tijd stond hij in de schaduw van zijn collega Rudolph Cleveringa. Pas de laatste jaren is daar enigszins verandering in gekomen. Toch is het vooral de naam van Cleveringa, die bij het grote publiek bekend is. Maar terwijl Cleveringa op één belangrijk moment en in één belangrijke aangelegenheid voor het voetlicht trad, heeft Telders al jaren vóór de oorlog publiekelijk gewaarschuwd tegen het gevaar van nazi-Duitsland en is daar na het begin van de bezetting onverschrokken mee doorgegaan. Als enige Leidse hoogleraar heeft hem dat na veel lijden het leven gekost.