Henk Woudenberg (NSB) spreekt in de Stadsgehoorzaal
Op dinsdagavond 16 februari 1943 hield Henk Woudenberg, de leider van Het Nederlands(ch)e Arbeidsfront, een redevoering in de Stadsgehoorzaal. Het Arbeidsfront was de nationaalsocialistische opvolger van de oude vakcentrales, die opgehouden hadden te bestaan. Woudenberg bezocht Leiden op tournee door Nederland om het Arbeidsfront te promoten. Het bezoek vormde tevens de afsluiting van een korte campagne om vaste voet te krijgen binnen een aantal Leidse bedrijven. Tijdens deze campagne waren de politieke spanningen in Nederland flink toegenomen. Bovendien was het Arbeidsfront bij verschillende Leidse bedrijven niet welkom geweest. Verbazingwekkend genoeg had de Leidse burgemeester, net als Woudenberg ook lid van de NSB, een propagandamars door de stad en een openbare manifestatie voorafgaande aan de slotbijeenkomst verboden. Tot zijn teleurstelling kreeg Woudenberg de fraai versierde zaal niet vol. Hij was woedend over de tegenwerking die hij in Leiden had ondervonden.
Zieltjes winnen
Vanaf het begin van de bezetting probeerden de nieuwe machthebbers de bestaande vakcentrales onder controle te krijgen, maar dat was in al 1941 op een mislukking uitgelopen. In juli 1940 was Woudenberg, vanaf 1938 lid van de Tweede Kamer voor de NSB, aangesteld als Commissaris bij het socialistische Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV). Ondanks ledenverlies bleek de machtsgreep redelijk uit te pakken, aangezien de organisatie onder zijn leiding ogenschijnlijk intact bleef. Een aantal bestuursleden liep over naar de nieuwe bazen of bleef aan “om erger te voorkomen”. Nationaalsocialistische werkgevers handhaafden het lidmaatschap van hun werknemers en individuele leden bleven het NVV trouw omdat zij de voordelen van het lidmaatschap niet wilden missen. In het najaar van 1941 schreef de sociaaldemocratische publicist J.H. Scheps een felle, principiële brochure tegen dit laffe gedrag van de “blijvers”. Deze ‘karakterloze’ lieden verloochenden de sociaaldemocratische idealen terwijl ze het apparaat in stand hielden ten dienste van de NSB.
Nadat Woudenberg in augustus 1941 ook Commissaris was geworden bij het Rooms-Katholiek Werkliedenverbond (RKWV), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) en er bij de aangesloten bonden gemachtigden waren aangesteld, waren deze organisaties vrijwel volledig leeggelopen en daarna opgeheven. Bij de confessionele vakcentrales en vakbonden wenste men onder geen beding onder nationaal-socialistische controle door te werken. Voor rooms-katholieken was lidmaatschap van het gelijkgeschakelde NVV en later toetreding tot het Arbeidsfront uitdrukkelijk door het episcopaat verboden. Ook in christelijke kringen wees men het lidmaatschap principieel af. Alleen het NVV en de aangesloten bonden bleven bestaan totdat het Arbeidsfront er per 1 mei 1942 voor in de plaats kwam. Hoe pakte dit uit in Leiden?
Leidse Bestuurdersbond (LBB)
In Leiden waren vrijwel alle plaatselijke afdelingen van de vakbonden aangesloten bij een van de vier overkoepelende organisaties, de socialistische Leidse Bestuurdersbond (LBB), de Rooms-Katholieke Volksbond, de Christelijke Besturenbond en de neutrale Bestuurdersbond. Verder was er nog het radicaalsocialistische Nederlands Arbeids Secretariaat, maar dat was al heel snel door de bezetter verboden. Enkele bestuursleden daarvan waren in juni 1941 opgepakt en naar een concentratiekamp overgebracht. In de bestuurdersbonden waren ook diverse andere organisaties uit de zuil vertegenwoordigd. Zo zaten verschillende bestuurders van de SDAP en van Coöperaties in de LBB. Het bestuur van de LBB stond onder voorzitterschap van de typograaf H.W. Wittenaar. Bestuursleden waren onder meer C. Piena, A. Hollinga en R.F. van Kampenhout. Piena, werkzaam als instrumentenmaker op het Academisch Ziekenhuis, was sinds 1939 lid van de Leidse gemeenteraad voor de SDAP; Hollinga werkte bij de ‘blauwe tram’, de NZHTM; Van Kampenhout was bouwvakarbeider en woonde in Oegstgeest. Met de vakcentrales en de vakbonden verdwenen ook de bestuurdersbonden. Daardoor verloren de bestuurders hun functie en eventuele aangestelden hun werk. Over het verdwijnen van de Leidse afdelingen van de confessionele en neutrale bonden is helaas niets bekend. Van de LBB legden alle bestuurders op twee na hun functie neer. Het archief werd vernietigd. Alleen de eerste en tweede secretaris gingen mee over naar het Arbeidsfront. De eerste secretaris Cornelis Snel was sinds 1935 lid van de gemeenteraad voor de SDAP en sinds 1931 bezoldigd beambte van de Leidse afdeling van de Centrale Bond van Transportarbeiders. De tweede voorzitter J. Poelijoe, voorzitter van de woningbouwvereniging De Eendracht, had al in mei 1940 zijn functie neergelegd en overleed op 16 april 1942. Later in de oorlog kwamen enkele bestuursleden weer bijeen onder leiding van voorzitter Wittenaar om zich voor te bereiden op de terugkeer na de Bevrijding.
Aantal leden
Over het aantal leden van het Arbeidsfront in Leiden weten we niet veel. Er zijn mij alleen cijfers bekend over de maanden januari en augustus 1944. In januari waren er 4.355 en in augustus 4.448 leden. Ter vergelijking: op 31 december 1939 had de LBB alleen al meer dan 5.700 leden.
In ieder geval waren alle gemeenteambtenaren lid, aangezien de gemeente ze had aangemeld. Aan de andere kant was een aanzienlijk aantal Leidse mannen (naar schatting vele duizenden) in Duitsland werkzaam of ondergedoken en kon dus geen lid zijn. De meeste oud-leden van de confessionele bonden waren geen lid geworden. Dat kon heel ongunstig voor hen uitpakken, aangezien zij geen recht meer hadden op een vakbondsuitkering in geval van werkloosheid. Ze waren dan direct aangewezen op de gemeentelijke steunverlening. Bovendien liepen zij een verhoogd risico om in Duitsland tewerk te worden gesteld. In de zomer van 1944 had het hele Arbeidsfront bijna 450.000 leden zodat er in Leiden ongeveer 1 procent van het totaal aantal leden woonde.
Het Nederlandsche Arbeidsfront
Het Arbeidsfront koos eerst domicilie in het Volksgebouw aan de Herengracht 34, waar ook het NVV gehuisvest was geweest, maar in september 1942 verhuisde men naar het pand Rapenburg 34. Het Arbeidsfront was zeker een instrument om de Nederlandse arbeiders over te halen naar het nationaalsocialistische kamp. De propaganda sloot in vorm en inhoud nauw aan bij die van het Duitse Arbeitsfront. Wie afging op alle publicaties en openbare redevoeringen kon eind 1942 de indruk krijgen dat het Arbeidsfront oude socialistische, antikapitalistische doelstellingen wilde realiseren. Aan de andere kant waren er duidelijk nationaalsocialistische karaktertrekken te bespeuren, om te beginnen het leiderschapsbeginsel in plaats van democratie. Ook was er de intentie om de tegenstelling tussen arbeid en kapitaal te laten verdwijnen en er een bedrijfsgemeenschap voor in de plaats te laten komen, uiteraard in nationaalsocialistische zin en onder natioaalsocialistische controle. Maar Woudenberg probeerde van meet af aan evengoed klassieke vakbondstaken uit te oefenen als opkomen voor de verbetering van de arbeidsomstandigheden. Dat zou uiteraard alleen maar kunnen bijdragen aan het succes van het Arbeidsfront en de oude vakcentrales doen vergeten. Ook hierbij werd het Duitse voorbeeld nagevolgd. In oktober 1940 kondigde Woudenberg de komst van een nieuwe ‘werkgemeenschap’ aan van het NVV, genaamd Vreugde en Arbeid. Dat was een kopie van het Duitse Kraft durch Freude, dat zelf ook weer een onderdeel was van het Duitse Arbeitsfront.
Vreugde en Arbeid
Vreugde en Arbeid moest zich richten op vrije tijd, ontspanning en culturele behoeften. Tot in september 1944 werd er hoofdzakelijk in de Stadsgehoorzaal regelmatig amusement georganiseerd zoals circusvoorstellingen, muziekuitvoeringen door orkesten of boksgala’s en werden er artiesten naar Leiden gehaald. Ook regelde Vreugde en Arbeid vakanties en taalcursussen voor zijn leden. Verder organiseerde Vreugde en Arbeid bijvoorbeeld in 1944 een paasfeest in de Stadsgehoorzaal voor 500 kinderen, van wie vader in het buitenland werkzaam was. In aanwezigheid van de burgemeester werd een toneelspel opgevoerd met de titel ‘En toch werd het lente’.
Een onderdeel van Vreugde en Arbeid was Schoonheid van den Arbeid, net zoals het Duitse Amt für Schönheit der Arbeiteen onderdeel was van Kraft durch Freude. Het Duitse instituut had zich in de jaren dertig ingespannen om de arbeidsomstandigheden in de bedrijven te verbeteren. Begin 1939 waren de activiteiten van het Instituut echter al verminderd omdat de productie voorrang moest krijgen en de verbetering van de arbeidsomstandigheden maar even moest worden uitgesteld tot betere tijden. Er verscheen een boekje ‘Schoonheid van den Arbeid’ in Duitschland, een vertaling van een boekje van de hand van Wilhelm Lotz. Het werd verspreid door de ‘Duitsche inlichtingendienst’ uit Berlijn en verscheen ook in het Spaans en het Frans en misschien ook nog in andere talen. Volgens deze brochure stonden in de nieuwe opvattingen de mensen centraal en moesten de werkomstandigheden voldoen aan de menselijke maat. Het boekje was voorzien van een aantal foto’s uit een waarschijnlijk hypermoderne modelfabriek die duidelijk moesten maken wat de bedoeling was. De ruimten zijn licht en schoon. Er is een fraaie tuin rond de fabriekshallen waar men kan sporten en musiceren. De arbeiders en arbeidsters werken er duidelijk voor hun plezier en krijgen tussen de middag een smakelijke maaltijd voorgezet in het bedrijfsrestaurant. Voor iedereen die dit onder ogen kreeg was het duidelijk dat er in Leiden en zelfs in heel Nederland weinig of geen fabrieken te vinden waren, die helemaal aan dit ideaalbeeld voldeden. Waren er mensen enthousiast voor de nieuwe ideeën?
Leidse bedrijven
Wat weten we over de gemeenschapsgedachte in Leidse bedrijven? Er is wel een voorbeeld van een nieuwe vereniging bij een bedrijf te vinden. Zo werd bij de Hollandse Constructiewerkplaatsen en het zusterbedrijf de Nederlandsche Electrolaschmaatschappij in 1941 de Ontwikkelings- en Ontspanningsvereniging De Stalen Band opgericht. Werknemers gingen samen wandelen, zwemmen, deden aan toneel en hadden een eigen amusementsorkest. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat De Stalen Band onder invloed van de nieuwe ideeën werd opgericht. Veel bedrijven zoals de conservenfabriek Tieleman & Dros of het spoor- en tramwegpersoneel hadden al langer een muziekgezelschap of personeelsclubs. Veel mannen werkten een groot deel van hun werkzame leven bij hetzelfde bedrijf. Tot in de jaren vijftig werden er met grote regelmaat jubilarissen gehuldigd voor hun 25- of 40-jarig dienstverband. Arbeiders zorgden er voor dat ook hun kinderen in het bedrijf aan de slag konden. De werknemers voelden zich verbonden met hun bedrijf, ook al hadden de eigenaren/directeuren meestal patriarchale trekjes.
Uit Leiden kennen we één fabriek waarvan de administratie bewaard is gebleven en waarvan de eigenaren prominent lid waren van de NSB, namelijk de textielfabriek J.J. Krantz & Zoon. Voor zover bekend hebben de eigenaren noch vóór, noch gedurende de bezetting investeringen gedaan of verbouwingen laten doen, die met een modernisering van de arbeidsomstandigheden in nationaalsocialistische geest te maken hadden. De behaalde winsten werden deels aan het bedrijf uitgekeerd aan de eigenaren voor privédoeleinden en deels om de productie te verhogen maar niet voor investeringen op het gebied van de arbeidsomstandigheden.
Volgens het Leidsch Dagblad maakte Schoonheid van den Arbeid in november 1942 bekend, dat er in Nederland in 216 bedrijven kantines waren aangebracht of verbeterd. Dat was in ieder geval niet gebeurd bij Krantz. Het Arbeidsfront lijkt bij de Leidse bedrijven weinig invloed te hebben gehad.
Bedrijfsappels
Het wilde niet vlotten met het Arbeidsfront hoezeer er ook propaganda voor werd gemaakt. Woudenberg reisde vanaf het najaar van 1942 maanden door heel het land om het Arbeidsfront te promoten. Met het oog op het bezoek van Woudenberg op 16 februari 1943 werd er in de week daaraan voorafgaand in verschillende bedrijven een ‘bedrijfsappel’ gehouden. Dergelijke bijeenkomsten waren bedoeld voor het hele personeel om te luisteren naar toespraken van het Arbeidsfront. Een eerste bedrijfsappel had al op 1 april 1942 plaatsgevonden bij de NV Fabriek van Suikerwerken v/h Gebr. Pel. Daar was één directeur lid van de NSB. De volgende dag werd de Stedelijke Lichtfabrieken aangedaan. In beide gevallen hield een vertegenwoordiger van het Arbeidsfront (het Leidsch Dagblad spreekt nog over het NVV ) een inleiding over de waarde van de arbeid voor het bedrijf en vooral voor het Nederlandse volk. Op 26 augustus 1942 werd nog een bedrijfsappel gehouden bij de Snelvriesconservenfabriek VITA aan de Hoogewoerd 183. Overigens was VITA geen puur Leids bedrijf maar een vestiging van het bedrijf uit Den Haag. In juli 1941 was de directeur A. Braems vervangen of opgevolgd door een zekere C. Koch uit Löwenberg, Duitsland. Het volgende appèl vond plaats op 3 november van dat jaar in de Touwfabriek. In februari 1943 werd een hele serie bedrijfsappels gehouden. Begin februari vond een appel plaats bij de wasserij van de Fa. Spronk en de zeepfabriek van de Fa. Sanders. Op 8 februari in het café-restaurant In den vergulden Turk, de volgende dag bij NV Leidse Meubelindustrie en de textielfabriek Fa. J.J. Krantz & Zn. Het verslag van dat laatste bezoek, dat de volgende dag in de krant verscheen, maakt veel duidelijk over de moeizame tijd die het Arbeidsfront doormaakte. L.P. Krantz, die, zoals bekend mag worden verondersteld, een prominent lid van de NSB was, en de propagandaleider voor Zuid-Holland richtten zich allebei tot het personeel over het gebrek aan medewerking dat het Arbeidsfront van bedrijven ondervond en het wantrouwen bij zeer veel arbeiders. Op 10 februari werden drukkerij Batteljee en Terpstra, NV Imenexco (witgoed, kachels en haarden) en garage Kamsteeg in Oegstgeest aangedaan, op donderdag 11 februari de smederij en lasserij Den Os aan de Herengracht en de daarop volgende dag V&D.
Bedreigingen
Op dat appel bij V&D sprak de provinciale propagandaleider van het Arbeidsfront, een zekere A. Vos, en hij deelde mee dat hij de vorige dag was gebeld door een juffrouw die hem meedeelde dat dit zijn laatste optreden zou worden. Een bedreiging, waar Vos zich echter niet door zou laten weerhouden om voor het Arbeidsfront te spreken. Toch lijkt het erop dat de bedreigingen voor enige onrust hebben gezorgd, misschien niet bij Vos, die wellicht gewend was aan bedreigingen, maar bij enkele sociale voormannen. Want in De Leidsche Courant van 13 februari verscheen de volgende opmerkelijke advertentie:
Het Ned. Arbeidsfront deelt het volgende mede: door bijzondere omstandigheden heeft het AANGEKONDIGDE VRAAGGESPREK op vrijdagavond 12 februari j.l. tussen de plv. leider Determan, de propagandaleider Vos en drie sociale voormannen van het NAF geen doorgang kunnen vinden. Een en ander is thans te BELUISTEREN OP MAANDAG 15 FEBRUARI, N.M. 6.15 UUR over de zender Hilversum I. Het aangekondigde programma komt hierdoor te vervallen.
Die vrijdag de 12e werden er nog bedrijfsappels gehouden bij de NV NELIF Factotum aan de Maredijk (lichtbouwplaten), Beuth in de Kaiserstraat (kapok, bedveren, gewatteerde en donzen dekens), bij textielfabriek Zaalberg in de Vestestraat, de Leidsche Aardappelcentrale aan de Heerengracht en in café-restaurant ’t Schuttershof. Op zaterdag volgde een appel bij de firma Th. Smit (Röntgenapparatuur) en tot slot van de week bij de NV Leidsche Zoutkeet aan de Oude Singel. Maandag 15 februari was dan de laatste bij het boekantiquariaat Burgersdijk en Niermans.
Met uitzondering van de directie van Krantz staan de genoemde bedrijven niet bekend om hun nationaalsocialistische gezindheid, maar voor zover bekend waren er in verschillende van deze bedrijven wel een of meer leidinggevenden met sympathie voor de NSB. Mogelijk waren er ook bedrijven bij, die juist vanwege hun afkeer van het Arbeidsfront met opzet werden bezocht. In het Leidsch Dagblad van de 13e verscheen een ‘onderhoud’ met Woudenberg, waarin nader werd ingegaan op de bedoeling van de bedrijfsappels en de functie van de sociale voorman en de Betriebsführer. Een bedrijfsappel was geen ‘kameraadschapsavond’, maar een gelegenheid waar de Betriebsführer en de Gefolgschaft met elkaar konden overleggen onder het bemiddelend oog van de Sociale voorman. Helaas moest Woudenberg wel toegeven dat er op dat moment ‘materieel weinig winst’ te halen viel.
Een speciaal themanummer over Leiden
Ter gelegenheid van de propagandacampagne was in de weken er aan voorafgaand aan die 16e februari 1943 een speciaal Leids nummer verspreid van Arbeid, het weekblad van het Arbeidsfront. Dit speciale Leidse nummer bevatte buiten wat artikelen van toeristische aard over de bezienswaardigheid van de stad ook een artikeltje over de laatste ontwikkelingen bij een niet met name genoemde fabriek in Leiden. Het moet wel gaan over Verto, de Verenigde Touwfabriek (VerTo) in Leiderdorp. Over de exploitatie van dit bedrijf is, in tegenstelling tot de textielfabriek van Krantz, erg weinig bekend. Het was een vestiging van een klein concern, waarvan de hoofddirectie in Rotterdam gevestigd was. In 1941 maakte de Leidse vestiging nog een normale winst. In dat jaar werd een nieuwe spinnerij en een nieuw pakhuis gebouwd. In het artikel in Arbeid leidde de Sociale Voorman de bezoeker door het bedrijf. De aandacht werd gevestigd op de nieuwe kantine met tegels, marmeren tafelbladen en een waslokaal, de nieuwe toiletten en het sportveld met gehuurde gymnastiekzaal, waarin de bedrijfssportvereniging Tona regelmatig oefende. Verder was er met ingang van 1 januari 1943 een pensioenfonds opgericht. De Sociale Voorman dankte uitvoerig de Betriebsführer, zonder wiens medewerking dit alles nooit gerealiseerd zou zijn. Bij het artikel staan twee foto’s afgedrukt van de kantine en van de toiletten. Uit dit verhaal mogen we wel opmaken, dat dergelijke fraaie voorzieningen in veel, vermoedelijk de meeste, bedrijven niet zo fraai waren en dat het bedrijf er dus trots op kon zijn. Uit een bericht in het Leidsch Dagblad van 3 november 1942 over het bedrijfsappel van die ochtend blijkt, dat de kantine toen gloednieuw was. Aanwezig waren onder meer aanwezig de propagandaleider van het Arbeidsfront G.J. Zwertbroek en de (Kring)leider P.J.K. Determan. Op het bedrijfsappel sprak Betriebsführer J. van Deventer, die vanaf 1934 bedrijfsdirecteur was en dat tot 1958 zou blijven, een openingswoord waarna Zwertbroek een betoog hield over onder andere de arbeidersbeweging in de nieuwe tijd. Volgens hem was de tijd dat de productie van de levensbenodigdheden plaats vond ten bate van de eigenaren en het kapitaal voorbij. ‘Thans wordt het algemeen belang gediend’, reden waarom men in een bedrijf moest samenwerken als ‘kameraden’. De nieuwe kantine was het gevolg van de nieuwe aanpak op het gebied van de verzorging van de arbeid. Zwertbroek was als oud-SDAP’er en oud-VARA-man gewend socialistische propagandatoespraken te houden. Vermoedelijk heeft Van Deventer Zwertbroeks toespraak niet kunnen waarderen, net zo min als de betiteling Betriebsführer. De naam van de Sociale Voorman wordt nergens vermeld. Maar de bedrijfskantine en de gymzaal waren geen verdienste van het Arbeidsfront. Eigenlijk pronkte het Arbeidsfront dus met andermans veren in het blad Arbeid.
Openbare manifestatie verboden
De campagne van het Arbeidsfront vond plaats in een periode van toenemende politieke spanningen in Nederland en van schokkende ontwikkelingen aan het oorlogsfront. Vanaf eind 1942 leek het er op, dat NSB-leider Anton Mussert eindelijk de touwtjes in handen zou krijgen. In december 1942 mocht hij zich van Hitler ‘Leider van het Nederlandse volk’ noemen, een verder inhoudsloze titel. Met ingang van 1 februari 1943 mocht Mussert een Secretarie van Staat oprichten, een soort kabinet, waarvan de leden ‘Gemachtigden van de Leider’ werden genoemd. Menigeen (niet alleen bij de NSB) zag hierin een begin van een regering-Mussert. Vlak voor Woudenbergs optreden waren er op twee van deze Gemachtigden aanslagen gepleegd. Op vrijdag 5 februari in Den Haag op luitenant-generaal b.d. Hendrik Seyffardt, Gemachtigde voor het SS-Vrijwilligerslegioen. Een tweede aanslag vond kort daarop plaats op dinsdag 9 februari in Voorschoten. Slachtoffer was Herman Reydon, een bekende NSB propagandist, die was benoemd tot Gemachtigde voor de Volksvoorlichting. Daarnaast was hij ook nog secretaris-generaal van het Departement voor Volksvoorlichting en Kunsten en president van de Kultuurkamer. Hij werd neergeschoten in zijn huis en overleed een half jaar later. Zijn echtgenote was wel op slag dood. Deze aanslag wed gepleegd door de neuroloog Gerrit Kastein, die tot kort voor de oorlog in Leiden had gewoond en gewerkt. Hij maakte deel uit van verzetsgroep CS-6.
Stalingrad
De machtsgreep van de NSB vond plaats onder moeilijke omstandigheden. Het Duitse leger leed namelijk eind januari / begin februari 1943 bij Stalingrad een verpletterende nederlaag, de eerste grote nederlaag van de oorlog. De kranten publiceerden op 4 februari dat de strijd bij Stalingrad door de Duitsers was verloren. Joseph Goebbels, de Rijksminister voor Propaganda, greep deze nederlaag aan om enkele dagen rouw af te kondigen en op te roepen tot de ‘totale oorlog’. Gedurende deze rouw, die duurde van 4 tot en met 6 februari, moesten de bioscopen en schouwburgen gesloten blijven en was elke openbare amusementsvoorstelling verboden. Die totale oorlog beloofde voor Nederland niet veel goeds. Op 7 februari had Hauptdienstleiter F. Schmidt, Generalkommissar zur besonderen Verwendung, in een toespraak in de Leidse Stadsgehoorzaal tot leiders van de NSDAP en NSB krachtige taal gesproken en aangekondigd, dat ook in Nederland alle nodige maatregelen zouden worden doorgevoerd en dat de plaats van iedere Duitser die onder de wapenen werd geroepen, zou worden vervangen door een andere Germaan. Het verslag van deze bijeenkomst met de rede van Schmidt verscheen uitgebreid zowel in het Leidsch Dagblad als De Leidsche Courant (en uiteraard in vele andere dagbladen), zodat iedereen de tekst kon lezen. Bij veel Leidse bedrijven waren er al in 1942 door het Arbeidsbureau arbeiders in Duitsland tewerkgesteld en uit de woorden van Schmidt kon men opmaken dat er nog meer zouden volgen. Voor velen een weinig aanlokkelijk vooruitzicht.
Aanslagen
Wat misschien maar enkelen wisten was, dat na afloop van deze bijeenkomst, in verband met de aanslag op Seyffardt en andere NSB’ers, tot een landelijke jacht op “plutocratenzoontjes” werd besloten. In Leiden werden in de dagen er na verschillende studenten en scholieren opgepakt en overgebracht naar het concentratiekamp in Vught. De jongens die weer vrijkwamen doken onder. Overigens deed er op zondag 14 februari in Leiden een ‘dringend’ gerucht de ronde, dat de Nederlandse onderofficieren weer in krijgsgevangenschap zouden moeten gaan. Het Arbeidsfront had voorafgaand aan de meeting van 16 februari een mars en een openluchtmanifestatie willen houden. Dat was echter door burgemeester R.N. de Ruyter van Steveninck verboden. Mogelijk had hij een voorgevoel dat een mars van de NSB door de stad en de manifestatie onder de gespannen politieke omstandigheden iets onbeheersbaars bij de bevolking zou kunnen gaan losmaken en heeft hij er voor gekozen geen provocaties toe te laten. Dat moet voor Woudenberg een pijnlijke smet op de dag geweest zijn. Hij stak zijn woede over het optreden van de burgemeester niet onder stoelen of banken, maar dat stond niet in het verslag in het Leidsch Dagblad of in De Leidsche Courant, alleen in het eigen blad Arbeid. Volgens Arbeid had de burgemeester als reden opgegeven dat er risico was van ‘mogelijke schade aan het historische centrum’. Was de burgemeester daar echt bang voor? In 1940 en 1941 liepen optochten van de WA steevast uit op rellen, maar begin 1943 was dat al niet meer gebeurd. Pikant detail is natuurlijk dat De Ruyter van Steveninck een prominent lid van de NSB was.
Het is tekenend voor hem, dat hij niet gewoon ruim baan gaf aan een voor de NSB en het natioaalsocialisme belangrijke organisatie in een voor het regime kritieke periode. Hij lijkt daarmee, zoals wel vaker, een verstandig en betrokken bestuurder van de stad, die de woede van een NSB-prominent durfde te weerstaan. Het kan natuurlijk ook zo zijn geweest dat de burgemeester opdracht van hogerhand heeft gekregen om zo te handelen.
Zaal niet vol
De bijeenkomst in de Stadsgehoorzaal op dinsdagavond 16 februari 1943 vormde dus een afsluiting van de reeks bedrijfsappels. De toegangsprijs was 10 cent. Er was ‘ruime belangstelling’ schreef de krant daags erna, dus waarschijnlijk was de zaal niet vol. Het publiek moest eerst een kleine teleurstelling verwerken. De voorgenomen amusementsvoorstelling van Vreugde en Arbeid kwam zonder opgaaf van redenen te vervallen. Wel werd er muziek gespeeld door het Rotterdams Symphonieorkest. Die avond sprak Woudenberg over de fundamenten van het socialisme als dienst aan de gemeenschap en over kameraadschap. Om de gemeenschapsgedachte te helpen verwezenlijken waren de Sociale Voormannen ofwel de Betriebsführer aangesteld. Hij gaf uitleg over de taak van deze functionarissen. Aan het einde van zijn rede noemde hij nog enkele voornemens van het Arbeidsfront. Het zou niet rusten voordat iedereen op zijn bonnen zou kunnen kopen waar hij recht op had. Verder zouden de gezinnen van de arbeiders die in Duitsland werkten gedurende de eerste weken dat de man weg was (en dus nog geen loon kon overmaken) een behoorlijk inkomen moeten krijgen. Ook moesten overwerkuren boven de 48 uur worden beloond met 25 procent meer loon. Het waren ongetwijfeld lokkertjes, maar Woudenberg durfde in ieder geval een aantal actuele problemen voor de gewone man hardop te benoemen. Het is de vraag of hij daar in de gespannen politieke situatie veel mensen mee heeft kunnen overtuigen.
Leidse industriëlen
Het speciale nummer van Arbeid bevatte op pagina 8 nog een opmerkelijk artikel. Daarin wordt gemeld, dat het aantal Sociale Voormannen bij Leidse bedrijven ‘regelmatig toeneemt’, maar dat er hardnekkig verzet wordt geboden door een twaalftal ondernemingen. ‘Het zijn de fabrikanten, die vroeger in de industriële club samen plachten te komen en thans een bolwerk van het kapitalistische ondernemersdom in Leiden vormen. Het zijn de Leidse “captains of industry”, die in starre vasthoudendheid onder leiding van de adviseur van de voormalige industriële club zich tegen de aanstormende nieuwe tijd verschansen’ aldus het artikel. Als zij in hun houding blijven volharden ‘dan plaatsen zij zichzelf buiten de gemeenschap, met alle gevolgen van dien’. Dreigende taal dus. Wie waren die captains of industry? Wie was die adviseur? Het Arbeidsfront nam hier ongetwijfeld de Vereniging van Leidsche Industriëlen op de korrel, opgericht in 1917, waarvan de advocaat mr. F.J.J. Trapman sinds 1926 secretaris was. Trapman had naast zijn advocatenpraktijk aan de Breestraat verschillende commissariaten en adviseursfuncties bij Leidse bedrijven. In 1925 was hij uit militaire dienst gekomen in de rang van kapitein van het 6e Regiment veldartillerie, dat in de Doelenkazerne was gelegerd, en had hij zijn advocatenpraktijk aangevangen. In 1936 werd hij voorzitter van de Leidse Burgerwacht. Tijdens de mobilisatie in 1939 werd hij in de rang van reserve luitenant-kolonel kantonnementscommandant van het garnizoen Leiden. Dat jaar was hij ook lid van de Leidse Luchtafweercommissie die had geijverd voor de aanschaf van luchtafweergeschut door particulieren. Daarnaast, maar dit terzijde, was hij jarenlang bestuurslid van de 3-Octobervereniging.
Het bericht in Arbeid liet zien dat het Arbeidsfront bij een aantal grote bedrijven buiten de deur werd gehouden. De Leidse Industriëlenclub kende geen persoonlijke, maar alleen bedrijfslidmaatschappen. In een eerdere versie van dit artikel, dat in 2014 werd gepubliceerd in het Leids Jaarboekje, schreef ik: ‘Om welke twaalf personen het ging is niet meer te achterhalen’, maar er blijkt toch een bron te zijn waarin de namen worden genoemd. Dat getal was dus wel degelijk ergens op gebaseerd en de namen van de bedrijven waren genoteerd door kringleider Determan. Hij stuurde op 19 februari een brief naar de fungerend commissaris van politie U.K.L.E. Hoffmann met een lijstje van twaalf bedrijven met hun Bertiebsführer die geen bedrijfsappel wilden organiseren en geen propaganda van het Arbeidsfront toelieten. Er staat niet bij wat Hoffmann met deze informatie moest doen, maar was misschien een aanleiding om de betrokkenen in de gaten te houden of om speciale maatregelen te treffen. De brief zit in het archief van de Leidse gemeentepolitie inv.nr. 6655.
Dit zijn de namen:
A.P.C. Timp: H.M Biesiot Haarlemmerstraat 164-166;
onbekend: Meelfabriek De Sleutels Oosterkerkstraat 12;
H.W. Tieleman: Tieleman en Dros Middelstegracht 97;
S.M.J. Wijtenburg: A.H.J. Wijtenburg Oosterkerkstraat 1;
J.E.Colin: Hollandsche Constructie Werkplaatsen Zoeterwoudseweg 1;
J. ter Haar: Gebr. Van Wijk Herengracht 44-46;
G. Overduin: P. Clos en Leembrugge Langegracht 8;
D. Parmentier: Joh. Parmentier Schelpenkade 6;
G. Kalemink: Padox in Warmond;
Th. Folkers: Drukkerij E.J. Brill Oude Rijn 53;
M.C. de Jong :Kon. Ned. Grofsmederij Zuidsingel 66;
H.C. van der Horst: NV Lederwarenfabriek v.d. Horst Os en Paardenlaan 41.
Over één van van deze elf personen weten we iets meer, namelijk Jan ter Haar, mededirecteur van de textielfabriek Van Wijk & Co. Bij zijn begrafenis in 1947 werd gememoreerd hoe Ter Haar geweigerd had een bedrijfsappel toe te laten en dat hij daarvoor was ontboden door E.A. Schwebel, de Beauftragte van Rijkscommissaris A. Seyss-Inquart voor de provincie Zuid-Holland. Maar in plaats van te worden bestraft kreeg hij het voor elkaar, dat er geen enkel bedrijfsappel meer in Leiden zou plaatsvinden. Inderdaad vinden we na februari 1943nauwelijks nog gegevens over bedrijfsappels in Leiden. In plaats daarvan werden er avonden belegd in ’t Schuttershof of het Lido-theater voor een aantal bedrijven bij elkaar. Deze avonden werden matig tot slecht bezocht ook al was er na de bijeenkomst tijd ingeruimd voor amusement. Gewone amusementsvoorstellingen van Vreugde en Arbeid daarentegen waren wel populair.
De laatste bedrijfsbijeenkomst vond, voor zo ver valt na te gaan, plaats op 9 juni 1944 ’s middags in ’t Schuttershof door de volgende bedrijven: B. Lammens v/h Splinter, restaurant Ritz, Levensmiddelenbedrijf P.J. Verhoef jr., NV Sanders en co, fabriek voor voedingsproducten C.G. Cannoo, de Ned. Fabriek van diastatische producten te voorschoten en Jongman te Oegstgeest. Determan klaagde er over, ‘dat nog niet alle werkgevers en bedrijfsleiders doordrongen [waren] van de noodzakelijkheid, dat bij de arbeid ook vreugde past’. Misschien was er op 9 juni 1944 wel vreugde, maar niet over het werk of de activiteiten van het NAF. De langverwachte landing van de Geallieerde troepen in Normandië zorgde voor een opleving van de hoop op een bevrijding.
Verzet, maar waartegen?
Wat was het motief van Jan ter Haar en de andere industriëlen om zich te keren tegen inmenging van het Arbeidsfront? Het gemakkelijkst is het om te zeggen: afkeer van het nationaalsocialisme, ja zelfs verzet! Ter Haar speelde later in de oorlog nog een ondersteunende rol in de illegaliteit. Hij werd plaatselijk contactman van een kleine landelijke illegale organisatie, het Nationaal Comité. In samenwerking met het eveneens illegale Nationaal Steunfonds werden valse papieren gebruikt om werknemers tegen uitzending naar Duitsland te beschermen. Van Wijk & Co hield met dit doel ook een zwarte bedrijfsadministratie bij. Verzet is dus een heel plausibele verklaring, die ongetwijfeld juist is, maar misschien ook wat beperkt. Minstens enkele van die twaalf bedrijven werkten óók voor de Duitse belangen en verdienden daar goed aan.
Misschien was Ter Haar wel gewoon een zeer conservatieve man, die geen nieuwlichterij en geen pottenkijkers in zijn bedrijf wilde hebben. Directeur Van Deventer van de Touwfabriek daarentegen zal het bedrijfsappel van het Arbeidsfront hebben geaccepteerd, vermoedelijk na ruggespraak met de hoofddirectie in Rotterdam en zo zullen vele directies de komst van het Arbeidsfront als onvermijdelijk hebben gezien. Maar er zijn aanwijzingen, dat ook directeuren of eigenaren met NSB-sympathieën, zoals de gebroeders Krantz, zich niets aan het Arbeidsfront gelegen hebben laten liggen en dat zou je toch weer geen verzet willen noemen. Het lijdt mijns inziens geen twijfel dat de afkeer van het Arbeidsfront deels veroorzaakt werd door het nationaalsocialistische karakter van deze organisatie, maar net zo goed te maken heeft gehad met een afkeer van vakbonden in het algemeen. Tot ver in de jaren zestig van de twintigste eeuw waren de eigenaren en directeuren nog volstrekt heer en meester over en in hun (familie)bedrijf. Zij duldden gewoonweg geen enkele inmenging van vakbonden in hun eigendom, niet van nationaalsocialisten, niet van socialisten, van niemand.
De crisis
Het bezoek van Henk Woudenberg aan Leiden om propaganda te maken voor het Arbeidsfront vond plaats op een moment, dat de spanning in de samenleving aan het stijgen was. Op de bedrijfsappels werden de vertegenwoordigers van het Arbeidsfront geconfronteerd met weinig meegaande arbeiders. Bij zeker twaalf Leidse industriële bedrijven werd het Arbeidsfront gewoon geweerd. Een grote openbare bijeenkomst was door de burgemeester, zelf nota bene prominent lid van de NSB, verboden. Het Arbeidsfront had nauwelijks voet aan de grond gekregen. De tegenstand kwam niet alleen uit de hoek van de arbeiders, maar ook van Leidse industriëlen. Het Nederlandse Arbeidsfront probeerde de verschillen tussen werkgevers en werknemers te laten verdwijnen, maar in Leiden bleken beide groepen niet aan deze nationaalsocialistisch geïnspireerde vernieuwing mee te willen werken. In de weken na de toespraak van Woudenberg zouden alle thema’s die hij had aangesneden snel naar de achtergrond verdwijnen om plaats te maken voor de verscherpte arbeidsinzet voor de Duitse oorlogsindustrie. In de ochtend van die 16e februari zagen de Leidse burgers hoe de eerste klokken uit Dekenale kerk aan de Herensingel en uit de Kooikapel aan de Driftstraat werden verwijderd. Ze waren gevorderd om naar Duitsland te worden afgevoerd om daar te worden omgesmolten in de wapenfabrieken. In de volgende dagen verdwenen er ruim twintig luidklokken uit kerktorens en andere gebouwen. Het waren spectaculaire gebeurtenissen. Op zondag 21 februari werd er in de katholieke en hervormde kerken vanaf de kansel een zeer fel protest voorgelezen tegen de (wan)daden van de bezetter. Ruim zes weken later zou de bom barsten en zouden er in grote delen van Nederland stakingen uitbreken, die de april-meistakingen worden genoemd. De oorzaken waren complex, de aanleiding was de aankondiging van het terugvoeren van de onderofficieren in krijgsgevangenschap. De stakingen, die wel de ‘grote crisis’ worden genoemd, werden bloedig onderdrukt, al was er in Leiden weinig van de stakingen te merken.
Bestuurder gewipt
Het NAF was er in 1940-1941 in geslaagd een deel van de verdwenen vakbonden in te palmen. In ieder geval was oud-bestuurder C. Snel naast het NAF ook nog actief gebleven in een ander bestuur. Hij was sinds 1938 bestuurslid van de Leidsche Coöperatieve broodbakkerij en Verbruikersvereniging Vooruit. In 1942 was hij nog met de aftredende bestuursleden F. Kooistra en J.J. van Stralen (wethouder) bij acclamatie herkozen voor een nieuwe termijn van twee jaar, maar begin 1944 was de situatie veranderd. Snel kreeg opeens te maken met een tegenkandidaat, iets wat eigenlijk nooit eerder was gebeurd. Hij vermoedde dat het met zijn lidmaatschap van (en met zijn activiteiten voor) het Arbeidsfront te maken had. Omdat hij geen zin had in ruzie trok hij zich terug.
Na de Bevrijding
En hoe liep het af met de bestuurders van de LBB? Cees Piena raakte betrokken bij de Raad van Verzet (RVV) en de Binnenlandse Strijdkrachten. Andries Hollinga, werkzaam bij de NZHTM, raakte betrokken bij de spoor- en tramstaking in september 1944. De in Oegstgeest wonende bouwvakarbeider Reinier van Kampenhout werd in januari 1945 door de Feldgendarmerie (de Duitse militaire politie) gearresteerd wegens illegaal werk, onder meer hulp aan ondergedoken Joden. Het staat vast dat hij na enkele dagen werd vermoord, maar zijn lichaam is nooit gevonden. Na de bevrijding kregen bijna alle oud-bestuurders van de LBB weer een bestuursfunctie, maar de voormalige bestuursleden die naar het Arbeidsfront waren overgegaan, zoals Snel, keerden niet weer terug.
Meer lezen:
Een eerdere versie van dit artikel, geschreven door Alphons Siebelt, verscheen onder de titel ‘Touwtrekken om de Leidse arbeiders. 16 februari 1943 Henk Woudenberg spreekt in de Stadsgehoorzaal’, in: Jaarboekje voor geschiedenis en oudheidkunde van Leiden en omstreken 106(2014), 159-175. De tekst op Leden4045.nl is aangevuld met enkel nieuwe gegevens.
Tekstversie 14 februari 2022.