Spoorwegstaking NS en “blauwe tram”

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Begin 1944 was er sprake van een toenemende “invasiekoorts”. Al vier jaar lang hoopte men elke zomer dat de Geallieerden zouden komen. Het was nu niet meer de vraag óf er een invasie plaats zou vinden, maar wáár dat zou gebeuren. De Nederlandse kust leek daarvoor heel geschikt, al werd er hard gewerkt aan de Atlantikwall. Dat bracht de directie van de Nederlandse Spoorwegen er in februari van dat jaar toe maatregelen te treffen voor het geval de invasie inderdaad in Nederland zou plaatsvinden of wanneer Nederland in een oorlogstoestand zou raken. Om de salarisbetaling niet in gevaar te brengen werd er op de stations een “invasiekas” gereedgemaakt. In deze kas zat een halve maand salaris voor alle employés, die de stationschef zo nodig moest uitbetalen. In mei werd (in Leiden) opdracht gegeven tot uitbetaling over te gaan, maar kort daarna werd het geld weer ingenomen. Waarom dat gebeurde blijft onduidelijk, maar in ieder geval wist het spoorwegpersoneel, dat er wat geld achter de hand werd gehouden.
In juni landden de Geallieerden in Normandië, maar er werd door vriend en vijand rekening gehouden met de mogelijkheid van een tweede invasie in Nederland. In zeker zin kwam die er ook, alleen niet vanaf de Noordzee, maar vanuit de lucht en vanuit België. Op 17 september 1944 begon een geallieerd offensief met de bedoeling het Nederlandse rivierengebied in handen te krijgen om daarna snel Duitsland te kunnen binnendringen. Tijdens en in de weken na deze operatie met de naam Market Garden werden de provincies Zeeland, Noord-Brabant, Limburg en Gelderland geheel of gedeeltelijk bevrijd, maar het lukte niet om de brug over de Nederrijn bij Arnhem in handen te krijgen. Eind oktober kwam er een einde aan de gevechten. Nederland was feitelijk in tweeën gedeeld. In februari 1945 zou de strijd worden voortgezet.

Hoewel er in de rest  van Nederland niet werd gevochten kreeg iedereen toch te maken met een direct gevolg van de Geallieerde aanval. In de avond van 16 september gaf de Nederlandse regering in Londen in een codebericht via de radio het personeel van de Nederlandse Spoorwegen (NS) opdracht het werk neer te leggen. De spoorwegstaking was een feit. Heel het binnenlandse personen- en goederenvervoer kwam stil te liggen. De regering hoopte hiermee een bijdrage te leveren aan de spoedige nederlaag van de bezetter doordat het vervoer van Duitse militairen en materieel werd bemoeilijkt en het liefst onmogelijk werd gemaakt. Dat bleek niet het geval. De Duitsers zetten eigen personeel in voor de eigen transporten.
Zelfs toen bleek dat de aanvoer van levensmiddelen naar het westen van het land nagenoeg onmogelijk was geworden (waardoor de Hongerwinter zo ernstig kon worden), mochten de NS het werk niet hervatten. De regering bleef tot aan de Bevrijding op het standpunt staan, dat de spoorwegstaking moest worden voortgezet vanwege de grote publicitaire waarde van deze vorm van openlijk verzet. Premier Gerbrand bijvoorbeeld sprak op 21 november 1944 op Radio Oranje: “Ere wie ere toekomt. Het spoorwegpersoneel heeft een schitterend voorbeeld gegeven aan het ganse personeel in overheidsdienst.”. Dat konden de talloze ambtenaren die al jarenlang saboteerden of die in de gevangenis zaten of in een kamp het mee doen. En passant verklaarde Gerbrandy, dat er voor de eventueel nagelaten betrekkingen (de weduwen met hun gezin) eenzelfde financiële regeling zou gelden als voor de Binnenlandse Strijdkrachten. Dat was voor geen enkele andere onderduiker weggelegd. Niet alleen de regering was vol lof over de staking, zelfs de illegale pers drong aan op continuering. Het illegale blad Vrij Nederland bijvoorbeeld gaf een speciaal vlugschrift uit, gedateerd 20 oktober 1944 waarin de stakers werden opgeroepen de rug recht te houden: “De spoorwegmannen zijn thans de grenadiers van het binnenlandse verzetsleger.” Toe maar, wie durfde daar nog tegenin te gaan?

De “blauwe tram” in wilde staking
Een week na het begin van de staking bij de spoorwegen ging, tot ieders verrassing, ook een deel van het personeel van de  ‘blauwe tram’ (NZHTM) in staking. Dat was niet de bedoeling geweest, maar het resultaat van een spontaan initiatief van een Leidse illegale werker, Lex Bernard. Die staking bleef dan ook beperkt tot het personeel dat in Leiden en omgeving woonachtig was. Jaren na de oorlog verklaarde Bernard, dat de tramstaking nodig was geweest, omdat de NZHTM dagelijks vele arbeiders naar hun werk aan de kustverdediging bracht, wat inderdaad het geval is geweest. Op die manier zou de uitbreiding en verbetering van de Atlantikwall verhinderd of op zijn minst bemoeilijkt worden. Het stakende spoor- en trampersoneel voegde zich bij het grote leger onderduikers, maar dat van de NS vormde een geprivilegieerde groep. Aangezien zij op bevel waren ondergedoken, was de doorbetaling van hun loon door de NS (en door de Nederlandse regering in Londen) gegarandeerd. De al eerder aangelegde stakingskas was snel leeg en er werd een beroep gedaan op twee grote, landelijk werkende, illegale organisaties, de Landelijke Organisatie voor Hulp aan onderduikers (LO) en het Nationaal Steunfonds (NSF). Maar voor het trampersoneel daarentegen bleek niets te zijn geregeld omdat het een spontane, wilde staking was.  Klaarblijkelijk was er geen stakingskas aangelegd. Mogelijk hoopten of zelfs verwachtten de stakers een gelijke behandeling als het NS-personeel. De NZHTM was een dochteronderneming. Met de tramstakers kwamen er in één klap ongeveer 275 te ondersteunen gevallen bij. Het NSF nam tegen wil en dank ook de uitbetaling van de lonen van het trampersoneel voor zijn rekening. De tramstaking leidde tot een verwijdering tussen LO en NSF enerzijds en Lex Bernard anderzijds, wat er toe leidde, dat Bernard een eigen illegale groep opzette, de Nederlandse Verzetsorganisatie (NVO).

De lonen worden uitbetaald
Het landelijke NSF had inmiddels van de regering een financiële garantie gekregen, zette een systeem op om de spoorwegstakers van hun loon te voorzien en nam de zorg voor de tramstakers er noodgedwongen bij. Verschillende stakers voelden zich genoodzaakt onder te duiken. Plaatselijk zorgden comités voor de uitbetaling van de lonen en de stakers zo nodig te voorzien van distributiepapieren, onderduikadressen of valse papieren. Grote bedragen, regelmatig van enkele honderdduizenden guldens, werden naar bepaalde adressen gebracht en enkele tientallen uitbetalers brachten het loon bij de stakers thuis. Een grote rol hierbij speelde de falsificatiecentrale van het Leidse NSF, de Arbeidscentrale, die gevestigd was in de Leidse schouwburg aan de Oude Vest. De wagenvoerder van de NZHTM Andries Hollinga was de algehele stakingsleider. De staking van het NZHTM-personeel was lastiger, omdat de NZHTM officieel niet in staking was en de trams doorreden totdat een gebrek aan elektriciteit dat onmogelijk maakte. Op 8 mei 1945 was de staking voorbij, maar het duurde nog een maand voordat de NZHTM de normale uitbetaling weer ter hand nam.

Dankbetuiging van de NZHTM voor het NSF

Dankbetuiging van de NZHTM voor het NSF

Het Leidse personeel van de NS en de NZHTM waren met de steun van het NSF zeer verguld en betoonden hun dankbaarheid op een feestavond op 28 juli 1945 in de Stadsgehoorzaal. Precies een jaar na het begin werd de staking door het personeel van de NS herdacht wederom in de Stadsgehoorzaal. Het spoorwegpersoneel voerde zelfs een revue op in samenwerking met de Spoorweg Sport en Amusementsvereniging uit Rotterdam. De tramstakers hadden hun eigen feest enkele dagen later. Bij een van die gelegenhed enwerd dank gebracht aan het Leidse NSF en werd aan Joop van A.C. van de Arbeidscentrale een boekje aangeboden, met de handtekeningen van alle voormalige stakers. Het boekje had een fraaie omslag, vervaardigd door H. Ranselaar. In 1947 werd de staking opnieuw herdacht door de NS, maar gegevens over de NZHTM en over herdenkingen in later jaren ontbreken.

Na de bevrijding
Direct na de bevrijding verscheen er een dienstorder van de directie van de NS, waarin hulde werd gebracht aan het spoorwegpersoneel, dat zo moedig verzet had gepleegd. Maar niet iedereen was het daar mee eens. Het “verzet” van de NS wel heel laat op gang gekomen. Tot in die septemberdagen van 1944 hadden de NS netjes en punctueel het transport voor de bezetter verzorgd en onder meer de transporten van Joden uit Westerbork geregeld. De stap om onder te duiken was geen daad van verzet geweest, maar het gevolg van een dienstbevel.  De NS-vertegenwoordigers hadden goede stakingsvoorwaarden weten te bedingen, waar de doorsnee onderduiker alleen maar van had kunnen dromen. Zelfs over het uitbetalen van de kerstgratificatie was onderhandeld. Pas toen de salariëring was geregeld wilden sommige NS-mensen pas gaan staken. Deze houding had tot wrevel geleid, ook al omdat het spoorwegpersoneel het volle loon had gekregen terwijl de gemiddelde onderduiker het met veel minder geld had moeten stellen.  De geprivilegieerde behandeling van de spoorwegstakers viel niet bij iedereen in goede aarde. De stemming werd er niet beter op toen in 1946 bekend werd dat de stakers een dankbetuiging en een fraaie penning of een draagmedaille zouden krijgen, terwijl de doorsnee verzetslieden het zonder dergelijke eretekenen moesten stellen. Nou ja, de leden van de Binnenlandse Strijdkrachten hadden een voorgedrukte dankbrief gekregen van hun bevelhebber, prins Bernhard.
De NS zouden hun opvatting over de staking tot in de jaren tachtig van de 20e eeuw blijven volgen. Pas toen kwam er meer aandacht voor de schaduwzijde van het optreden tijdens de bezetting.
Aan de andere kant (en dat mag ook wel eens worden gezegd) wist het spoorwegpersoneel op die 17e september niet wat de consequenties van hun daad zouden zijn. Wellicht zou de bezetter wraak nemen. En dan was het toch wel verontrustend, dat iedereen eenvoudig kon achterhalen waar ze woonden. Het is nog niet gelukt enige duidelijkheid te krijgen of er werkelijk repercussies zijn geweest. Wel werd de dienstwoning van de stationschef J. Idsinga geplunderd.

Houding NS-personeel onderzocht
In het bevrijde Zuiden werd in maart 1945 een onderzoek gestart naar de houding van het personeel tijdens de staking. Maa in tegenstelling tot de officiële zuivering in het kader van de Bijzondere Rechtspleging, die gericht was op misdragingen, moest worden onderzocht wie er in positieve zin had bijgedragen aan het welslagen van de staking. Bovendien kon ieder personeelslid op een speciaal formulier aangeven wat zijn extra bijdrage was geweest. Tijdens het doorlichten van het gehele personeel werd allereerst genoteerd wie het stakingsbevel direct had opgevolgd en wie niet. Wie dat niet had gedaan had immers een dienstbevel genegeerd en dat was binnen een hiërarchische organisatie als de NS een zwaar vergrijp. Tegelijkertijd werden ook de namen verzameld van niet-NS-personeel, dat zich verdienstelijk had gemaakt.
Bij dit onderzoek werden de activiteiten onderverdeeld in drie categorieën, zowel voor NS-personeel (A) als voor buitenstaanders (B):
1) voorkomen van vernielingen
2) redden van eigendommen van de NS
3) bemoeiingen, die mede hadden geleid tot instandhouding van de staking.

Beloning, geen straf
In plaats van te straffen werd gekozen voor een beloning. De prompte stakers verdienden een kleine blijk van waardering. Al vrij snel moet het plan zijn gerezen een herdenkingspenning te laten slaan. Er werd contact gezocht met de Koninklijke Begeer in Voorschoten. Naar aanleiding van een bezoek schreef de directeur jhr. ir. A.C. von Weiler op 29 augustus 1945 een reactie aan de NS met een ontwerp voor de penning. Overigens wordt de naam van de ontwerper J.Ph. van Zegveld, nergens in de stukken genoemd. De penning moest het volgende voorstellen: “de voorzijde van de penning stelt het symbool van de N.S. voor, het gevleugelde wiel, doch thans in rust en met een remblok op de rails tot werkloosheid gedoemd. Achter dit symbool is in héél laag reliëf als een ‘jeu de fond’ de Nederlandse vlag aangebracht, welker uiteinde zich beschermend om het gevleugelde wiel krult. De Nederlandse vlag symboliseert het Nederlandse volk, dat eendrachtig ‘achter’ de stakers stond en hen in bescherming heeft genomen door ze bij hen te doen onderduiken, hen heeft gevoed en heeft gezorgd, dat het loon op tijd bleef uitbetaald.” De directie van de NS had het zelf niet beter kunnen verwoorden. De prijs zou komen op ongeveer f. 0,85 bij een afname van ongeveer 40.000 stuks. Het brons echter moest door de NS zelf worden geleverd aangezien Begeer daar niet voor kon zorgen. In oktober stuurde de NS foto’s op van een ‘drijfwiel op rail’, gemaakt te Tilburg. De keerzijde zou als opschrift moeten krijgen: ”In dankbare herinnering aan uw steun en medewerking bij de spoorwegstaking.” Tegelijkertijd kwam de gedachte op het NS-personeel de keuze te geven tussen een legpenning en een draagmedaille. Aangezien de landelijke enquête nog liep kon nog geen opgave worden gegeven van het definitieve aantal.

Twee penningen, een bronzen en een verzilverde, en een draagmedaille
Om in aanmerking te komen voor de bronzen penning dan wel de medaille vaardigde de directie van de NS richtlijnen uit. Men kon eenmalig kiezen voor ofwel de penning ofwel de medaille; op deze keus kon niet worden teruggekomen. Bovendien kwam alleen personeel in aanmerking dat:
1) In werkelijke dienst was geweest op 17 september 1944
20 Het stakingsbevel prompt had opgevolgd en tot aan de bevrijding geen werk meer had verricht
3) Gezuiverd was
NS-personeel kreeg ofwel de bronzen ofwel de verzilverde penning.

Spoorwegpenning in brons

Afb. 2 Spoorwegpenning in brons

Op 5 januari 1946 vond overleg plaats tussen Von Weiler en de president-directeur van de NS dr. Ir. W. Hupkes over de definitieve bestelling. Die zou er zo uit komen te zien: 25.000 penningen doorsnede 50 mm dikte 3,5 mm 25.000 draagmedailles doorsnede 20 mm dikte 2,0 mm De NS plaatse een bestelling van 1,5 ton brons bij Usines Metallurgiques S.A. te Dornach in Zwitserland. In maart werd 15 kilo bronsdraad aangekocht bij Philips’gloeilampenfabriek in Eindhoven om een oogje voor de medailles te kunnen maken. Inmiddels waren de resultaten van de enquête nagenoeg binnen en was er een overzicht van het aantal stakers en het aantal personeelsleden, dat op enigerlei wijze aan de staking had bijgedragen. Ook was er een overzicht van het niet-NS-personeel, dat een penning zou kunnen krijgen. In mei of juni 1946 moet de directie besloten hebben niet één, maar twee typen penningen te laten slaan.
Type I was in brons met op de keerzijde de tekst: “ter herinnering aan de eendrachtige opvolging van het stakingsbevel 17 september 1944” (afb. 2).  Type II was van verzilverd brons en had als tekst: “in dankbare herinnering aan uw steun en medewerking bij de spoorwegstaking 17 september 1944 – 5 mei 1945” (Afb. 3). De draagmedaille was gelijk aan type I, maar dan kleiner. De afmetingen van 50 mm doorsnede voor de penning en 20 mm voor de medaille bleef gehandhaafd. Op 26 juni kreeg Begeer de opdracht “ten spoedigste” te leveren 3000 penningen van type II.
In totaal kwam de nieuwe bestelling er als volgt uit te zien: 17.500 penningen type I, 3000 penningen type II en 17.500 draagmedailles. Bij de penningen hoorde een voetje.

Verzilverde spoorwegpenning met voetje.

Afb. 3 Verzilverde spoorwegpenning met voetje. Het zilver is enigszins gecorrodeerd.

Begeer zette inderdaad vaart achter de bestelling, want op 29 juli werden de laatste 120 verzilverde penningen aan de NS afgeleverd. De NS wilden de penningen en medailles uitreiken ter gelegenheid van de eerste herdenking van de spoorwegstaking. Kennelijk lag het in de bedoeling van de NS iedereen de penning of de medaille persoonlijk toe te sturen, vergezeld van een dankbetuiging. Von Weiler echter voorzag moeilijkheden. Volgens hem zou het een “afschuwelijk werk” worden met grote kans op fouten in de bestelling. Daarom suggereerde hij de uitreiking van de bronzen penningen en medailles aan NS-personeel te laten verlopen via de stationschefs. De verzilverde penningen konden dan wel persoonlijk worden verzonden. Er waren ook veel te weinig enveloppen e.d. en bovendien: wie zou het werk moeten doen?

Ter herinnering of een onderscheiding?
Het bleek dat van het totale personeel van ongeveer 39.000 personeelsleden er ongeveer 1500 niet voldoende aan de staking hadden meegewerkt. Zuid-Limburg was op 17 september al gedeeltelijk bevrijd; ook die mensen hadden geen recht op een blijk van waardering. Vermoedelijk vielen de
mensen van al vóór 17 september opgeheven stations zoals bijvoorbeeld Katwijk er weer wel onder.Wie weet heeft de Algemene Dienst gedacht dat met de uitreiking van de penningen en medailles het hoofdstuk “spoorwegstaking” kon worden afgesloten, maar dat was dan een ernstige misvatting. Dat de NS de verzilverde penningen had verzonden aan niet NS-personeel bracht een enorme correspondentie op gang, die tot ver in 1948 zou aanhouden. Vooral deze penningen werden kennelijk gezien als een soort onderscheiding, die werd toegekend voor ‘goed gedrag’. Zo waren er mensen die de NS wezen op personen, die niets hadden ontvangen maar die er zeker recht op hadden, gelet op hun verdienstelijk werk. In andere gevallen hadden mensen juist ten onrechte een penning ontvangen: iemand die niet direct had gestaakt had wel de verzilverde penning ontvangen, hoe kon dat? Ook spoorwegpersoneel dat geen bronzen penning had gekregen klom in de pen. Een enkeling schreef diep teleurgesteld, waarom hijzelf niets had ontvangen en zijn ondergeschikten wel. Waarom kreeg iemand, die op 17 september 1944 gedwongen bij de Reichsbahn werkzaam was geweest, niets? Of degene die wegens langdurige ziekte niet had kunnen werken? Waarom zou de wegens zijn joodse afkomst ontslagen man geen recht op een penning of medaille hebben? En de man, die op het bewuste tijdstip als politieke gevangene vast zat, of was ondergedoken?
Een enkeling vroeg om een exemplaar van een verloren of gestolen penning, een ander wilde toch de   medaille ruilen voor de penning.
Al dit soort lastige vragen werden door J. Buys van de 2e Afdeling van de Algemene Dienst beoordeeld. In sommige gevallen leidde dat tot het alsnog toesturen van het gevraagde. Het moet Buys veel tijd hebben gekost om ieder keer weer onderzoek te doen en een zorgvuldige afweging te
maken.

Aantallen penningen
Wat het NS-personeel betreft was de stand van zaken op 1 april 1947:

Bronzen penningen (type I):
Totaal geslagen: 17.500 penningen en 15.500 medailles
Totaal uitgereikt: 17.218 penningen en 14.732 medailles
In totaal kregen dus 31.950 personen een penning dan wel een medaille.

In een ongedateerd staatje, dat vermoedelijk eveneens uit april 1947 dateert, is aangegeven hoeveel verzilverde penningen (type II) er zijn uitgegeven.

Aantal verzilverde penningen (type I)     
CategorieënA (NS-personeel)B (overig)Totaal
1Voorkomen van vernielingen16622
2Redden van eigendommen van de NS44693539
3Zorg voor levensmiddelen, brandstof textiel, loon/pensioen, koeriersdiensten9785731551
3Leidende positie16878246
3Zorg voor onderduikers326496
3Verlenen van opslagruimte of woning73643
3Vervalsen van papieren81624
Subtotaal categorie 31193767
Totaal16558662521

Afronding
In april 1947 werden er nog 50 verzilverde penningen bijbesteld. In november 1947 werden de laatste verzilverde twee penningen verstuurd; de allerlaatste werd in het archief van de NS opgeborgen. De medailles waren iets minder gewild. In 1967 waren er nog ongeveer 600 op
voorraad. Uit de bewaard gebleven enquêteformulieren blijkt dat er binnen de subcategorieën nogal wat verschillen waren. Personeel in Nijmegen bijvoorbeeld had eigendommen van de NS gered terwijl het station werd beschoten. Elders kon in alle rust gereedschap worden weggehaald. Slechts weinig mensen hebben de penning gekregen voor het verlenen van onderdak aan onderduikers. Wie alleen onderdak had verstrekt aan NS-personeel kreeg alleen een schriftelijke dankbetuiging. Op grond van deze cijfers kunnen we aannemen dat de spoorwegstaking is geleid door ongeveer 250 mensen.

Nog in 1948 bleven er verzoeken binnenkomen. In juli 1948 verzuchtte de Chef Algemene Dienst in een memo: “aan deze zaak moet nu eindelijk eens een einde komen”. Inmiddels bleven er dankbetuigingen de deur uitgaan, in sommige gevallen vergezeld van een tegeltje, waarvan een voorraadje was aangekocht. Ook liefhebbers van speciale munten en penningen vroegen om een exemplaar. De bekende Amsterdamse numismaat Jacques Schulman aan de Keizersgracht vroeg begin januari 1947 of men voor eigen rekening 40 tot 50 stuks mocht laten slaan voor verzamelaars. Dat gebeurde namelijk wel vaker. Dit verzoek werd echter door de NS afgewezen. Vermoedelijk is de vraag tegen het einde van 1948 inderdaad opgedroogd, want er is uit later jaren  nog maar sporadisch correspondentie bewaard gebleven.

Afbeeldingen:
penningen: privécollectie;
dankbetuiging: Erfgoed Leiden, afkomstig van J.G. Siebelt.

Bewerkte versie van een artikel geschreven door Alphons Siebelt, verschenen in Terugblik ’40-’45. Maandblad van de Documentatiegroep ’40-’45, nummer 471(2008), 6 t/m 8.