Ziekentransport door de Binnenlandse Strijdkrachten voor het Rode Kruis

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

Het Korps Motordienst van de Leidse Binnenlandse Strijdkrachten kon beschikken over een uitgebreid wagenpark, waaronder een aantal motorfietsen. Het waren geen dumptrucks van de Canadezen (die waren er nog niet), maar vrachtwagens van particulieren die de oorlog hadden overleefd. De meeste waren geschilderd in camouflagekleuren om zo min mogelijk op te vallen bij de Geallieerde vliegtuigen. Een deel van de auto’s werd eind juni 1945 ingezet om enkele dagen dienst te doen voor het Rode Kruis. Ze werden voorzien van Rode-Kruis-emblemen en een nummer van het KMD. Van deze transporten bestaat nog een verslag en een serie foto’s. Wie de foto’s heeft gemaakt is niet bekend. Om auteursrechtelijke redenen worden bij dit artikel geen foto’s gebruikt. Wie er meer over weet wordt verzocht zich te melden.

Ziekenvervoer
Eind juni gingen twee colonnes van het Korps Motor Dienst op pad om zieken op te halen in Maastricht. De colonnes betonden uit een aantal vrachtwagens, een keukenwagen, een reparatiewagen en enkele motorordonnansen. De transportleider van het eerste transport reed in de fraaie cabrio die ook al is te zien op foto’s die op 8 mei 1945 zijn gemaakt bij de intocht van de Canadezen in Leiden. De zieken werden van Maastricht naar verschillende plaatsen in Holland gebracht. Vreemd genoeg werd er geen enkele patiënt uit Leiden of omringende gemeenten meegenomen.
Een aantal trucks was uitgerust met zogenoemde Molema-toestellen, een uitvinding van de Groningse arts H. Molema (1860-1922): een scharnierende en geveerde constructie waardoor liggende patiënten behoorlijk schokvrij konden worden vervoerd. In andere trucks lagen strozakken of hingen zwevende brancards.

Eerste transport
Het eerste transport (de eerste sectie van het KMD) vertrok op 25 juni ’s middags vanaf de Fordgarage Het Motorhuis aan de Hoge Rijndijk. Er was plaats voor ruim 80 liggende patiënten. Transportcommandant was P.J. Elkerbout. De rit ging via Voorschoten naar Delft, waar werd overnacht. De volgende dag ging het verder naar Utrecht, Scherpenzeel, Arnhem en Nijmegen waar weer werd overnacht in de vrachtauto’s. Slechts tien man konden slapen in een klooster. De volgende ochtend moest eerst een vergunning worden geregeld om benzine te mogen aanschaffen. Daarna moest er worden gezocht naar benzinepompen die konden leveren. Enkele vrachtauto’s moesten worden getankt met benzine die met en handpomp uit vaten werd gepompt. Dat alles kostte vele uren oponthoud.

Patiënten opgehaald in Maastricht
De 27e werd ’s avonds tegen half tien Maastricht bereikt. De volgende dag was rustdag, maar ’s avonds werden zeventien patiënten opgehaald vanaf het station en met de nodige moeite bij de overvolle ziekenhuizen afgeleverd.
Op de 29e werd begonnen met het inladen van zieken, maar de dienstdoende dokter Van Heeteren selecteerde heel streng. Volgens hem waren niet alle wagens geschikt voor het vervoer van zieken. Daardoor raakten de wagens maar halfvol. Van hogerhand kreeg men opdracht om dan maar ruim 60 gezonde repatrianten mee te nemen. Toch waren er nog wat open plaatsen over toen de colonne om 10.10 uur vertrok. Kennelijk reisde Van Heeteren mee met het transport, want hij was toch zeer tevreden over de gang van zaken.

De snelheid bedroeg maximaal 40 km per uur. Er moest regelmatig onderhoud worden gepleegd zoals het reinigen van de benzinepomp of carburateur. Soms was een reparatie nodig van een koppeling, koppakking, ontsteking of een lekke band.
Op de terugweg nabij Ede en Utrecht splitste de colonne zich; een deel ging naar Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Ondanks nieuwe problemen met de vrachtauto’s en met de aanschaf van benzine keerden de resterende wagens op de avond van de 29e na een lange en vermoeiende reis om 23.15 weer terug in Leiden. In totaal werd 3300 liter benzine verbruikt en 14 liter olie. Van alle auto’s was er maar één dieseltruck, waarvoor apart brandstof moest worden gezocht. Het was steeds een groot probleem geweest om ergens voldoende brandstof te krijgen.

Tweede transport
Het tweede transport vertrok op 29 juni om kwart over acht ’s ochtends vanaf het Levendaal.  Dertien trucks waren uitgerust met Molema-toestellen. De eerste dag bereikte men via Den Haag tegen middernacht Roermond en de volgende dag Maastricht. Onderweg van Arnhem naar Nijmegen waren de gaande en terugkomende colonnes elkaar gepasseerd. Op zondag de 1e juli bracht men een aantal zieken vanaf het station naar verschillende ziekenhuizen. De volgende dag werd de terugreis aanvaard, maar deze colonne ging ook niet in zijn geheel terug naar Leiden. In Woudenberg werd de colonne gesplitst: zes wagens voor Amsterdam, een voor Den Haag, een voor Rotterdam en Den Haag, een voor Koudekerk en Leiden.

Deelnemers
In de verslagen van de commandanten van beide transporten worden heel wat namen genoemd. Mogelijk zijn er in totaal meer dan 60 BS’ers meegegaan. In ieder geval twee chauffeurs per auto, keukenpersoneel, monteurs, motorordonnansen. Van deze mensen is verder geen enkel spoor tijdens de Bezetting te vinden, met uitzondering van twee: Lucas Questroo en Dick Spoor. Vooral Spoor was een uitzondering. Hij had tijdens de Bezetting deel uitgemaakt van de knokploeg van Marinus Post en zal ook Johannes Post hebben gekend. Wellicht was hij de enige die daadwerkelijk aan “het verzet” had deelgenomen. Hij zal er met niemand over hebben gesproken.

Bronnen: het verslag en de foto’s bevinden zich in een particuliere collectie.