Politieagenten waarschuwen voor op handen zijnde razzia door collega’s 17 maart 1943

Gepubliceerd door Alphons Siebelt op

De razzia van 17 maart 1943 was de laatste razzia op Joodse inwoners van Leiden. Op 5 maart waren er al 25 inwoners en acht mensen uit de ziekenhuizen opgehaald en afgevoerd. Het was een kwestie van tijd voordat ook de overblijvenden aan de beurt zouden komen. De 17e was het zover. Om kwart over vijf  ’s middags, dus gewoon zichtbaar voor het publiek, werd het joods weeshuis aan de Roodenburgerstraat omsingeld door twintig tot vijfentwintig politiemannen. In korte tijd werden 51 kinderen en negen personeelsleden naar het station gebracht, deels te voet, deels per autobus. Na de actie bij het weeshuis werden er nog minstens 40 mensen opgehaald uit hun woning. Bij deze gebeurtenissen waren zeker politiemannen van de Leidse politie betrokken, maar hoe het tweede deel van de razzia precies is verlopen en wie er aan heeft meegewerkt is nog altijd niet helemaal duidelijk. De razzia was rond of na tien uur ’s avonds afgelopen.

Over de razzia van 17 maart 1943 is veel geschreven vanuit het perspectief van de ontruiming van het joods weeshuis aan de Roodenburgerstraat. Vrijwel alles wat we weten is afkomstig uit een journalistiek onderzoek dat in de jaren 1970-1973 is verricht door (met name) Gerard Kerkvliet en Martin Uitvlugt. Het rapport verscheen in 1973 in een oplage van 85 stuks voor belangstellenden, maar kwam pas beschikbaar voor een groter publiek toen het werd bewerkt voor een artikel in het Leids Jaarboekje van 1988. Dat artikel vormt de basis voor alle latere publicaties over dit onderwerp. Leonard Kasteleyn voegde in 2003 nog wat details aan het verhaal toe en besteedde als eerste ook aandacht aan de razzia in de stad diezelfde avond, waarbij 40 of meer Joden van huis werden opgehaald.

Geen vermelding in het politiearchief
Iedereen die zich met deze zwarte bladzijde in de Leidse geschiedenis bezig houdt stuit op het verbazingwekkende feit, dat er in de politiearchieven maar een paar flinters informatie te vinden zijn over het ophalen van de Joodse bewoners en over de razzia van de 17e bijna niets. Hetzelfde geldt voor de razzia van 5 maart, die beperkter van omvang was. En dat terwijl verschillende Leidse politiemannen aan deze razzia hebben meegewerkt met ondersteuning van de Sipo/SD en de Duitse Ordnungspolizei. Volgens Er wordt wel gedacht dat de informatie met opzet buiten de rapporten is gehouden, maar misschien ging de gehele operatie wel buiten de politie om. Heel veel politieke zaken worden niet in het politiearchief vermeld.

Deze gebeurtenissen wordt door Kastelyn omschreven als een ‘zwarte dag’ voor de Leidse politie, maar misschien is dat toch iets te sterk uitgedrukt. In hoeverre was de Leidse politie er bij betrokken? Wie heeft de Joodse inwoners van huis opgehaald? Voordat we aan die vragen toekomen eerst de andere kant.

Waarschuwingen voor de razzia van 17 maart 1943
De razzia kwam bepaald niet onverwacht. In juli 1942 waren de deportaties begonnen en in heel Nederland werden er Joden opgehaald en op transport gezet. Nadat er in de nacht van 5 op 6 maart in Leiden al 25 mensen van huis waren opgehaald en acht uit de ziekenhuizen, was het zonneklaar dat een tweede grote arrestatiegolf een kwestie van tijd was. Maar de precieze datum werd waarschijnlijk pas op 16e duidelijk. Tijdens de razzia bleek, dat een flink deel van de aan te houden mensen was ondergedoken.

Kerkvliet en Uitvlugt citeren Hijme Stoffels: ‘naar mijn weten zijn alle Joden in Leiden zonder uitzondering gewaarschuwd wat ze op 17 maart konden verwachten’. Kastelyn schreef in 2003, dat ‘alle Joden in de stad, zonder uitzondering, op 15 en 16 maart door het verzet voor de komende razzia waren gewaarschuwd’. In de interviews die Leidse studenten hebben gemaakt voor het project Ook in Leiden komt dat waarschuwen een paar maal ter sprake. Bijvoorbeeld in het geval van de Joodse bakkersfamilie Weijl in de Kloksteeg. Ook de echtgenote van inspecteur Dingeman van der Wal waarschuwde Hijme Stoffels, die uit andere bronnen al wist dat de razzia zou komen en Stoffels waarschuwde zelf de directeur van het weeshuis en mogelijk nog andere mensen. Het zijn allemaal latere herinneringen, die niet altijd even concreet (of nauwkeurig) hoeven te zijn. Het waren een paar hectische en emotionele uren die middag en avond.

Maar er is in ieder geval één harde aanwijzing, dat er behalve Van der Wal nog andere politieagenten voor het aanstaande onheil hebben gewaarschuwd.

Een agent vermoedt onraad
In het archief van de gemeentepolitie zit een uiterst intrigerend rapport, opgemaakt door agent J.A. van den Broek. Deze agent was gedetacheerd bij de Prijsbeheersing in Den Haag maar woonde in Leiden. Volgens zijn rapport zag hij op 18 maart rond 9 uur ’s ochtends, dat het raampje in de voordeur van De Sitterlaan 94 openstond. Hij vond dat verdacht omdat er de avond tevoren ‘uit deze woning ook een Jood was opgehaald’. Mogelijk was er een strafbaar feit gepleegd. Verschillende huizen van opgehaalde en ondergedoken Joden waren namelijk bezocht door inbrekers, althans onbevoegden. Tot zijn verbazing bleek het pand nog bewoond, want de deur werd geopend. De bewoonster liet hem binnen en er bleek nog een man aanwezig te zijn.
Volgens dit rapport moet Van den Broek zich aanvankelijk hebben vergist in het huisnummer, want Fritz Nathansohn en het echtpaar Godschalk en Hendrika de Vries-Messcher (en waarschijnlijk ook hun zoon Barend) waren opgehaald tijdens de grote razzia uit hun woning op nummer 90. Anders zou dat impliceren, dat de buurvrouw en de man zich in het huis nummer 90 bevonden en dat zou uitermate verdacht zijn geweest.

Een getuige vertelt
De bewoonster vroeg hem of hij het al wist, dat ‘alle joden’ waren opgehaald ‘o.a. ook hun arme Nathansohn en mijnheer en mevrouw De Vries’. De agent vervolgt in zijn rapport: ‘Aangezien mevrouw … mij verder niet kende, vertelde zij verder’, dat de agenten die de Joden waren komen ophalen ’ten zeerste ontdaan’ waren geweest ‘door deze maatregel’. Zij begreep dat de agenten ook maar hun plicht hadden moeten doen; ‘Maar gelukkig zijn er nog wel goede agenten in de stad want hedenmorgen [bedoeld wordt: gisterenochtend] waren er twee agenten van politie bij mijnheer en mevrouw De Vries geweest en hadden hen al gewaarschuwd dat er vanavond Joden zouden worden opgehaald’.
Geconfronteerd met het gedrag van twee van zijn agenten liet commissaris Hoffmann ’s avonds huiszoeking doen door rechercheur Linderhof bij de buurvrouw op nummer 94 omdat ze mogelijk ‘jodengoederen’ in huis had. In de woning werd niets verdachts aangetroffen; wel werd de aanwezige buurman van nóg een paar deuren verder aangehouden en meegenomen naar het bureau. Hij werd al snel weer heengezonden.

Rapport met lacunes?
Het rapport van Van den Broek, dat hier en daar rammelt, roept de vraag op of hij zich niet al te gemakkelijk heeft laten afschepen. Men mag toch aannemen, dat Hoffmann wilde weten wie die twee agenten waren geweest. Ze handelden duidelijk in strijd met hun politietaak. Hebben Van den Broek en Linderhof gevraagd naar een signalement? Dat is toch een uiterst voor de hand liggende vraag voor een politieagent, maar noch Van den Broek noch Linderhoff lijken die te hebben gesteld. Waarom werd er pas ’s avonds huiszoeking gedaan op nummer 94? Er was dus alle tijd geweest om eventueel goederen uit nummer 90 of 94 te laten verdwijnen. Of was het de bedoeling om die twee uit de wind te houden?

Waarom liep de agent van de Prijsbeheersing ’s ochtends langs dat huis en waarom wist hij dat daar mensen waren opgehaald, al vergiste hij zich in het huisnummer? Van den Broek werd na de Bevrijding gestaakt omdat hij lid was geweest van de NSB en vermoedelijk ook van de SS. Was hij wellicht één van de agenten geweest die de avond tevoren de bewoners had opgehaald? Is dat de betekenis van de zinsnede: ‘Aangezien mevrouw … mij verder niet kende’. Wanneer ze geweten had dat Van den Broek NSB’er was en/of bij het ophalen betrokken was geweest had zij vast en zeker haar mond gehouden.
De identiteit van de twee agenten is waarschijnlijk nooit meer te achterhalen. Ook de vraag of er misschien nog meer agenten mensen hebben gewaarschuwd of hebben laten waarschuwen zal wel onbeantwoord blijven.

Arrestaties vóór 17 maart 1943
Vanaf juli 1942 waren er diverse joden door de politie opgepakt omdat ze waren ondergedoken. Dat gebeurde soms door rechercheurs van de Sipo/SD uit Den Haag, soms door de Leidse politie. Na de eerste grote razzia in Leiden op 5 maart 1943 werden de agenten Van der Kraan en Overduin belast met de begeleiding van het Jodentransport naar Den Haag. De betrokken Leidse agenten waren altijd medewerker van de Sipo/SD of lid van een collaborerende organisatie zoals NSB of het Rechtsfront.

Betrouwbare getuige?
Wat het rapport van Van den Broek wel duidelijk maakt is, dat de agenten die Nathansohn en het echtpaar De Vries hebben meegenomen dat duidelijk met tegenzin hebben gedaan. Dat werd later ook verklaard door een zekere agent Koster, die in het Leidsch Dagblad van 1 mei 1989 aan het woord kwam en door ‘een Leidse’ aan Kasteleyn. Kennelijk heeft hij Koster nog in 2001 gesproken.
Over deze agent is tot op de datum van publicatie van dit artikel nog niets gevonden. Eind 1942 was hij niet in dienst en ook in mei 1945 wordt zijn naam nergens vermeld. Of was het een schuilnaam? Volgens zijn verklaring was hij in november 1944 ondergedoken, maar ook dat is nergens te vinden. Of het klopt, wat deze agent in 1985 [en 2001?] heeft verklaard, is niet niet met zekerheid te zeggen. Zou hij misschien zelf hebben meegedaan? Was hij misschien lid geweest van de NSB?
Agent Koster verklaarde heel wat te kunnen vertellen, maar dat om verschillende redenen niet te willen doen. Hij vertelde alleen, dat hij had meegedaan aan het ophalen van huis en dat de agenten twee-aan-twee op pad waren gestuurd.  Volgens agent Koster was het gehele politiepersoneel voor die avond opgeroepen, maar dat wordt nergens bevestigd. Het lijkt ook een beetje veel van het goede om ruim 140 man in te zetten om ongeveer 40 adressen te bezoeken. Bovendien was een deel van het korps duidelijk “anti” en dus onbetrouwbaar.

Collaborateurs
Het staat wel vast, dat de ontruiming van het weeshuis is gebeurd door een aantal leden van de Leidse politie. Door ooggetuigen werden de namen genoemd van inspecteur Van Musscher en de rechercheurs W. de Groot en A. Biesheuvel. Die drie waren in ieder geval medewerker van de Documentatiedienst, een politieke politie die voor de Sipo/SD werkte. Maar ook agent Van der Plas bijvoorbeeld was medewerker van de Documentatiedienst, evenals luitenant Hendrik Kruisinga. Behalve de genoemde politiemannen waren er nog diverse andere collaborerende agenten en hoger geplaatsten, de “Schalkhaarders”. Deze Nederlandse politiemannen hadden een opleiding gehad aan de politieschool (politieopleidingsbataljon), gevestigd en de Westenbergkazerne in Schalkhaar. Nieuwe manschappen en leidinggevenden moesten daar verplicht gedurende zes maanden een training doorlopen. Ook het personeel dat al in dienst was kon zich voor de opleiding aanmelden. De mannen met deze achtergrond zullen zeer waarschijnlijk zijn opgetrommeld.

Vrijwillige hulppolitie
In 1995 verscheen een aflevering van het Leids Jaarboekje, dat vrijwel geheel was gewijd aan de oorlogsjaren. Miep Rozendaal had daarvoor het archief van de Leidse politie doorgespit, dat toen nog niet was geïnventariseerd. In het artikel wordt heel kort aangestipt, dat er aan de razzia ook leden van de Vrijwillige Hulppolitie hebben deelgenomen.
Hoewel die deelname nergens op papier wordt bevestigd is het toch vrijwel zeker dat die hulpagenten door een hogere instantie speciaal aan het Leidse korps zijn toegevoegd juist om aan het ophalen van Joodse inwoners mee te werken. Een tiental Leidse mannen kwam tussen 16 en 28 februari 1943 in dienst als hulpagent. Waarschijnlijk waren ze alle tien lid van de NSB. Eéntje viel al snel weer af. Eind april vloeiden er nog twee af, vóór 15 mei wederom twee. Drie hulpagenten traden later toe tot de Landwacht van de NSB, die precies in deze tijd werd opgericht. Ze bleken fanatiekelingen te zijn.

Deelname
Kasteleyn heeft geprobeerd uit te rekenen hoeveel agenten er die avond van de 17e betrokken kunnen zijn geweest, maar dat blijft toch giswerk.  Het zullen hoofdzakelijk collaborerende politiemensen zijn geweest. Maar een aantal niet-collaborerende agenten was de klos en moest meedoen aan deze mensonterende actie, in ieder geval om de arrestanten te bewaken op weg naar het station. Het grootste deel van het politiekorps heeft niet meegedaan en afstand kunnen houden van hun collaborerende collega’s. Was het een “zwarte dag” voor de Leidse politie? Dat is toch te sterk uitgedrukt. Er waren na drie jaar bezetting nog net niet voldoende collaborateurs bij het korps aangesteld om de razzia’s van 5 en 17 maart uit te voeren zonder dat er andere politiemannen bij betrokken moesten worden.

Literatuur: G. Kerkvliet en M. Uitvlugt, Een pot piccalilly voor Westerbork. Verslag van de vernietiging van het Joods weeshuis te Leiden;
L. Kasteleyn, Vervolging en bescherming, joden in Leiden 1933-1945.

Beide publicaties zijn te lezen in PDF-formaat op de website van de Stichting herdenking Jodenvervolging Leiden.